Naast het programma dat opgesteld wordt door het gastgezelschap, is een zeer belangrijk luik van Theater aan Zee het Jonge Werk. Zestien jonge theatermakers/duo’s/groepjes dongen mee naar de twee KBC-prijzen van 7.500 euro, een startkapitaaltje om voor de volgende editie een productie te maken.

Er moest hard gewerkt worden: zeven dagen lang speelde een tiental één keer per dag, en traden zes ‘nomaden’ twee keer per dag op. Eigenlijk was die prijs niet het belangrijkste. Al uit 350 afstudeerprojecten, toonmomenten, eigen creaties en producties geselecteerd te worden, was al een hele eer. Gewoon op TAZ mogen staan.

Dit jaar was het niveau van de selectie (door de programmatoren Liv Laveyne en Sophie De Somere) heel hoog. Het meeste Jonge Werk vertrok van persoonlijke anekdotes die dan maatschappelijk werden ingebed. Zo werden het geen egotripperijen, maar klonk er weer engagement vanaf het podium. Ik haal er een paar uit (en daarmee doe ik afbreuk aan de andere. Maar op de website van TAZ staan ze allemaal in het juryrapport vermeld.)

De pas afgestudeerde Joke Emmers (Drama Conservatorium Antwerpen) verraste met haar persoonlijk werk dat vertrok van de figuur van Damiët uit het abele spel Esmoreit. In dat middeleeuws stuk komt alles goed, wordt de slechte Robrecht gestraft en kan Esmoreit met zijn zogenaamde zus en moeder Damiët trouwen (nadat ze zich natuurlijk bekeerd heeft tot de katholieke kerk). Maar stel dat het niet zo vlot en goed afloopt. Wat zouden de klachten van Damiët zijn? Joke Emmers bedt dat verhaaltje in in een persoonlijk verhaal rond het al dan niet beantwoorden aan het schoonheidsideaal dat onze maatschappij vrouwen oplegt. Daarnaast  is ze ook nog gids in een middeleeuws kasteel. Alle verhaallijnen lopen mooi in elkaar over en zorgen voor een diepere gelaagdheid in haar werk. Ze trekt in haar spel alle registers open en balanceert schitterend op de snede tussen het tragische en het komische. Zij wist mij tussen al de grappen en hilarische toestanden raak te ontroeren.

In de monoloog Hoe dit het verhaal werd vertelt de Nederlandse Rebekka de Wit (Woordkunst, Conservatorium Antwerpen) haar persoonlijk relaas over een realityreeks op de televisie met haar zus in een ontwikkelingsproject in Afrika. Anekdotes uit haar jeugd worden als het ware geïllustreerd met fragmenten uit Achterwerk in de kast. Op een grappige, flegmatieke en indringende manier klaagt zij de rol van de media aan. Ze is boos dat de media de werkelijkheid bepalen, en zij wil zich met hand en tand verzetten tegen deze vorm van manipulatie. Geëngageerd theater, sterk gebracht, ontroerend en nog dagen nazinderend.

De dansvoorstellingen van de Israëliër Mor Shani (dansacademie Arnhem) zijn heavy en tegelijkertijd vertederend. In Flatland vertelt een persoon het relaas van een neuroloog over een hersenonderzoek. Drie dansers illustreren niet dat verhaal, maar creëren een broeierige sfeer waarin agressie en homo-erotiek elkaar aflossen. Strelingen worden slagen worden strelingen.

Even aangrijpend is Wholehearted waarin twee dansers en een danseres zich uit de eenzaamheid willen losdansen, tegen de achtergrond van een geprojecteerd gesprek tussen een jongen en zijn moeder over hoe uniek en alleen ieder mens is. Die bewegingen, vaak op de toppen van de tenen, leiden tot trillingen, krampen. Universeel existentieel wordt hier het leed van de mens getoond.

Een andere dansvoorstelling, Parkin’son, is van de Italiaan Giulio d’Anna (SNDO Amsterdam). Hij danst en beweegt samen met zijn vader die de ziekte van Parkinson heeft. Op band wordt het verhaal verteld van de vader en de zoon, later worden er ook familiekiekjes getoond. Speels bewegen de relatie en de conflicten tussen vader en zoon op de scène. Een robbertje vechten wordt echt. De zoon wil zich losmaken van zijn vader. De vader worstelt met zichzelf, met zijn ziekte. De zoon weet er ook niet mee om te gaan. Het is niet alleen een universeel verhaal over de vader-zoonrelatie, maar ook het relaas over hoe de maatschappij met deze ziekte omgaat, en hoe dat anders moet. Abstract dansant en beklijvend concreet.

De flamboyante Vlaamse Aurelie di Marino en de Nederlandse Nona Buhrs snijden uien. Ze huilen, niet echt gemeend, ze lachen, ook niet echt gemeend. Zo kaatsen ze ook de ‘ik-zinnen’ uit Zelfbeschuldiging van Peter Handke naar elkaar, de ene keer heel heftig, kwaad, boos, de andere keer twijfelend, kwetsbaar, verontschuldigend. Ook in hun fysieke spel dagen ze elkaar uit en weten ze deze boetedoening en klaaglitanie volledig naar hun mond en lichaam te zetten. Een knap staaltje van inventief spelplezier.

De KBC-prijzen gingen naar Rebekka de Wit en naar de productie Waar het met de wereld naartoe gaat, daar gaan wij naartoe van Hof Van Eede. Dat is het nieuwe gezelschap van de zusjes Van den Eede, de dochters van theatermaker Peter Van den Eede van Compagnie De Koe. Voor mij persoonlijk droeg deze eersteling nog te zeer de stempel van De Koe, en was ze, ondanks de titel, te vrijblijvend. Een koppel twijfelt aan een bewerking van een boek van Diderot voor theater en aan zichzelf. Intelligente tekst, onderhoudend spel, maar dat was het dan ook.

Gezien in Oostende van 26/07 tot 5/08. Juryverslag van alle 16 producties via www.theateraanzee.be

(foto Damiët/Joke Emmers: Tom Callemin)