In drie maanden tijd heeft De Nationale Opera een feestelijke, soms felliniaanse en avontuurlijke opera te voorschijn getoverd, Faust (working title), een ode aan het muziektheater.

Oorspronkelijk stond de opera Mefistofele (1838) van de Italiaanse componist Arrigo Boito als seizoensopening geprogrammeerd, een keuze waarmee de nieuwe artistiek directeur Sophie de Lint – als opvolger van Pierre Audi – haar entree wilde vieren. Toen kwam corona. De Lint vroeg regisseur Lisenka Heijboer Castañon en dirigent/componist Manoj Kamps om met ideeën te komen, en ja, deze jonge theatermakers kwamen met ideeën: ze wilden een lastminute-voorstelling maken geïnspireerd door het verhaal dat aan Mefistofele ten grondslag ligt, Goethes Faust, een tragedie over liefde en kennis, over duivelse macht en verlossing.

Op hun beurt vroeg het duo Castañon en Kamps componisten, solisten, makers en ontwerpers mee te denken aan een opera zoals die in het operahuis aan de Amstel nooit eerder was vertoond: een uitvoering zonder het onverwoestbare fundament van libretto en partituur, maar een collage, een impressionistisch amalgaam van liederen, muziekfragmenten, stijlen, alles losjes verbonden (soms té losjes en afstandelijk) met het cruciale thema van de Faust, de honger naar kennis.

Maar eerder lijkt de montage-opera over het verlangen naar vrijheid te gaan, zo veelvuldig zijn in de diverse teksten vogels aanwezig, wordt er gesmeekt om de wind die ‘vleugels aan de voeten bindt’. De opening alleen al is puur muzikaal goud: uit de oorspronkelijke Mefistofele is de ‘Proloog in de hemel’ overgenomen, gezongen door het Nieuw Amsterdams Kinderkoor en het Koor van de Nationale Opera. Het klinkt sereen en ijl, breekbaar te midden van een overweldigend rommelig decor waarin elementen uit tal van DNO-producties zijn samengevoegd, afkomstig uit het archief in Amsterdam-Zuidoost, en alles overdekt met plastic. We zien trappen, een glijbaan, een reusachtige vis, het skelet van een olifant – een visueel feest van herkenning.

Volgens de makers vormt de drang naar kennis van titelheld Faust de rode draad van de opera, maar in concreto zien en horen we daarvan weinig terug. Als we het programmaboek erop nalezen, dan is door het team eindeloos gefilosofeerd en gedramaturgiseerd, maar het gaat erom wat de voorstelling daadwerkelijk brengt. Of, zoals een lid van het kinderkoor aan het begin zegt: ‘We hebben iets anders gemaakt.’ Dat is het precies. De collage als theatervorm met associaties, aria’s, beeldrijm en de decorstukken uit het archief vertellen op tal van manieren een ander verhaal, niet van kennishonger maar van overleven.

Kamps dirigeert meeslepend en met vaste hand het Nederlands Philharmonisch Orkest van Boito tot Schubert en Reinbert de Leeuw, van Brahms en Julius Eastman tot het weergaloze ‘Lonely Child’ van Claude Vivier, gezongen door mezzosopraan Olga Busuioc. We luisteren naar een fragment uit Händels barokopera Rinaldo en de gedragen klanken van Mahler. Heel de wereld aan muziek, talen en stijlen klinkt op. Voor mij was een absoluut hoogtepunt het muzikale gedicht ‘We Wear the Mask’ van de Amerikaanse schrijver Paul Laurence Dunbar, zoon van een slaaf. Dat gaat over waarheid en leugen, vrijheid en gebondenheid.

Ondertussen gebeurt op de bühne van alles. De kinderen van het koor rennen rond, strooien met confetti en laten zich van de glijbaan glijden en klimmen weer omhoog, dat laatste vergeefs. Tijdens het lied ‘Lonely Child’ bevinden de uitvoerenden zich in een lege wachtkamer en, nadat de decorstukken steeds meer zijn weggeschoven, is het theater kaal en desolaat en vormt zo het ideale decor voor ‘Gretchen am Spinnrade’ van Schubert in de af en toe venijnig-vernieuwende bewerking van Reinbert de Leeuw. En hiermee zijn we weer terug bij Faust, van twee eeuwen ver en tot in de huidige tijd. Tot slot vult een wit zeildoek de speelvloer en slepen de uitvoerenden dat doek mee door een kleine deur in het toneelscherm aan de achterzijde. Een prachtig beeld.

Foto: Michel Schnater