De verteller en solisten lopen weg, gevolgd door de koorleden, waarna ook de musici hun instrumenten pakken en de in duisternis gehulde kerk verlaten. Het publiek dat voor het ‘in paradisum’ een voor een door de koorleden bij de hand is gepakt, zit nog in het midden van de ruimte. Allemaal hebben we een knikker met daarin een lampje in de hand, dat zonder dat we daar invloed op uitoefenen opgloeit en weer uitdooft, opgloeit en weer uitdooft.

De symboliek is duidelijk, maar verpletterend effectief. Niemand staat meteen op. Ook geen applaus, je klapt immers ook niet bij een uitvaart. Zelden verliet een gemeente zo kalm de kerk. Geraakt, ontroerd, maar niet tot tranen toe, precies wat Gabriel Fauré met zijn Requiem voor ogen stond. Hij componeerde het immers ook als reactie op de bombastische requiems van Berlioz en Verdi, waarmee ‘opera de kerk werd ingesleurd’.

Niets daarvan bij Fauré, zeker niet in de versie voor klein orkest die hier klinkt. En hoe! Heeft in de grotere orkestversie het begin van het Sanctus iets te lieflijks met violen die de melodielijn van de sopranen volgen, wanneer die vioolpartij door slechts een enkele viool gespeeld wordt én zoals hier naast het orgel, lijkt de melodie letterlijk uit de hemel te komen. Tegelijkertijd verklankt die enkele viool ook schrijnend de eenzaamheid van de stervende en nabestaanden. Meer Bach, minder laat-romantiek.

Sjoeke-Marije Wallendal maakt in haar regie voortdurend uiterst effectief gebruik van de ruimte, waarbij het koor een grote rol krijgt toebedeeld. Het zijn de koorleden die bij binnenkomst een amuse met een klein stukje mango overhandigen, en iedereen een plekje geven terwijl we Simeon ten Holt op het orgel horen. De koorleden verplaatsen zich voortdurend door de ruimte met prachtige akoestische effecten, ook op onverwachte momenten als het koor louter ademhalend is te horen.

Visueel is het niet verrassend of wereldschokkend – de lichten doven, er gaat een gordijn dicht; de zintuigen laten ons in de steek – maar de dood is nu eenmaal niet verrassend of wereldschokkend, hij is onontkoombaar van en voor ons allemaal. Precies daarover gaat deze voorstelling. In tachtig minuten worden solisten, koor, orkest, en publiek een eenheid, verbonden in een intiem en aangrijpend rituel de mort. Dit ritueel verbindt jong en oud, professionals, amateurs en jonge talenten. Het Jeugdsymfonieorkest de Viervogel is piepjong (al hoor je dat dankzij dirigent Martien Hovestad niet), het Zwols Vocaal Ensemble duidelijk een stuk ouder, solisten Bauwien de Meer, Michel Poels en actrice Jorien Zeevaart ouder dan orkest, maar veel jonger dan het koor, terwijl een aanzienlijk deel van de kerkgangers…

Het doet er niet toe.

Leeftijd valt weg, niet in de laatste plaats door de prachtige tekst van Anna Maria Versloot die de verschillende delen van het Requiem niet louter omlijst, maar invoelbaar maakt, zonder dat zij zich maar ook een moment in sentiment verliest. Integendeel, er zit ook veel licht en lucht in de tekst. ‘Mag je ter herinnering aan jezelf eigenlijk wel een kaars opsteken?’ vraagt de ik-verteller zich af. ‘Ik lijk wel religieus geworden. Jammer dan. Ik geef eraan toe.’

Versloot heeft daarnaast heel behendig een musicologische toelichting in haar tekst verwerkt, waardoor deze uitvoering van Faurés Requiem zal blijven oplichten in de herinnering van wie erbij aanwezig was: ‘Alles wat is, huist in deze klanken.’ Jammer dat deze voorstelling (vooralsnog?) louter in Zwolle is te zien.

Foto: Kameroperahuis