Daar zit je dan, broek op je enkels, onder je een vol gescheten wc-pot en geen ander papier voorhanden dan de filosofiescheurkalender. Dan dringt de prangende vraag zich op of je de boel moet afwegen met Seneca’s stoïcijnse gedachtegoed of toch liever met het pessimistische wereldbeeld van Schopenhauer.

Tom de Ket, de kale van voormalig cabaretduo Van Houts en De Ket, staat met Fame over voor het eerst alleen op het podium, waar de adhd-erige vijftiger openhartig vertelt over zijn leven als min of meer nieuwbakken vader (Kees is vier), zijn tophypotheek en verkeerd ingeschatte belegging, waardoor het jonge gezin financieel aan de grond zit. De vrijheid van het zwierige artiestenbestaan is voorbij, er moeten verantwoordelijkheden worden genomen en wat misschien nog wel het ergste is: de wereld draait niet meer alleen om hem, Tom de Ket.

Die wetenschap stort hij vijf kwartier lang uit over het publiek in zorgvuldig geformuleerde verhalen met rake zinnen, maar ook flauwe grofheden, en af en toe een liedje, zichzelf begeleidend op gitaar. Rode draad is de talentenjacht Op zoek naar Tom de Ket, waarin hij verschillende typetjes speelt die een gooi doen naar wie hij in wezen is en waarin hij het dreigt af te leggen tegen een kale, dikke pot met een harp.

Verhalen vertellen kan-ie, deze energieke praatjesmaker in zijn grijze pak met vuurrood overhemd. Charmant en met een fijn laagje zelfspot neemt hij zijn nieuwe leven op de hak. Maar in zijn hunkering naar erkenning overschreeuwt hij zichzelf net iets te hard. De Kets flirt met de grote denkers der aarde, de hijgerig gezongen liedjes – ze geven je het gevoel te kijken naar een groot kind dat roept: kijk dan toch, hier ben ik, zie dan hoe leuk ik ben. Daardoor is Fame over in al haar ontwapenende eerlijkheid te particulier om echt tot nadenken te stemmen.