In de voorstelling Extreem gelijk worden echt alle vooroordelen te berde gebracht die je tegenkomt op het schoolplein en in de krochten van het internet. Dat is schrikken voor wie daar niet regelmatig vertoeft. Die vooroordelen hakken erin en zijn schrijnend.

Extreem gelijk is een voorstelling voor het theater, maar ook voor op scholen. Waarschijnlijk daarom zijn de theatertechniek en het decor beperkt. Het theatrale kunst-en-vliegwerk komt nu van drie ijzersterke spelers en van de originele situaties, direct uit het leven gegrepen en opgeschreven door ervaringsdeskundigen. Het stuk begint bij de voorbereidingen op de komst van een Syrische vluchteling die best wel even in Nederland mag blijven totdat de oorlog in Syrië over is. Wanneer tijdens het wachten een paar ballonnen kapotknallen denken ze meteen dat er een aanslag wordt gepleegd.

Tijdens het verdere wachten vliegen ze elkaar in de haren. Chems Eddine Amar speelt een in Nederland geboren moslim. ‘Ik spuug op jullie cultuur. Ik spuug op jullie Holocaust-herdenking. Als er Palestijnen worden vermoord kijken jullie weg.’ Hij slaat daarbij hard op de tafel. Zo, die zit. Een paar scènes later maakt hij apengeluiden doorheen een prachtig liedje van de donkere Belinda van der Stoep. Bart Harder is de derde speler, blank en blond: ‘dat slavernijverleden is van fucking lang geleden’ en die tot boven aan toe aangeklede moslimvrouwen zijn ‘antiporno’. Tussendoor wordt ook het Wilhelmus nog eens afdoende belachelijk gemaakt door het met z’n drieën naast elkaar staand met rolfluitjes te fluiten. In een andere scène is Belinda aangedaan omdat haar vader, die al twintig jaar de hoofdpiet bij Sinterklaas mag spelen voor racist wordt uitgemaakt. ‘En hij heeft er ooit een lintje voor gekregen!’

Er wordt gegooid, gerend en geschopt. Gedraaid en gekonkeld. Tegen elkaar opgerapt en gebreakdancet. De continue fysieke inzet van de spelers (geen moment rust) roept bewondering op. Regisseur Bram Jansen en dramaturg Saar Vandenberghe weten het onderste uit hun spelers te halen. De vechtscènes verlopen fel realistisch en de scheldwoorden lijken rauw en diep vanuit de onderbuik te komen.

Als Nieuw-Zeelandse rugbyspelers staan de spelers regelmatig tegenover elkaar. Twijfels worden overschreeuwd. Zwakheid tonen en jezelf blootgeven blijken taboe. Terwijl meer gekwetstheid de voorstelling pakkender had kunnen maken. De enorme lading scheldpartijen, pesterijen en – elkaar tegensprekende – vooroordelen op één hoop gooien mag misschien een louterend of relativerend effect hebben, ze blijven telkens kwetsend en dom.

Wanneer ze uiteindelijk alledrie letterlijk met elkaar overhoop liggen, klinkt het opzwepende Lied der Freude (‘Alle Menschen werden Brüder’) van Beethoven. De aankomst van de voor de oorlog gevluchte Syriër brengt ze eindelijk in verlegenheid. Het is een van de weinige momenten waarop ze alledrie hun grote bek houden. Het besef lijkt even door te dringen dat ze er een zootje van hebben gemaakt. Vanuit dramatisch oogpunt is dit wellicht een adequaat einde, maar de in de voorstelling huizenhoog opgestelde vooroordelen dreunen nog lang na.

Foto: Richard van Herwaarden