In zijn bewerking van het klassieke Medeaverhaal weet Stephen Liebman in de eerste helft een aantal interessante invalshoeken aan te stippen, die in de tweede helft verloren gaan in een weinig opzienbarende focus op verlies en waanzin.

Met Fuckboy, je maintiendrai leverde afstuderend regisseur Stephen Liebman vorig jaar een van de interessantste voorstellingen op het ITS Festival af. De bewerking van Les Liaisons dangereuses en Heiner Müllers Kwartet plaatste de corrupte hoofdpersonages tussen het publiek in, een arena die hun steekspel nog meer het gevoel van een wedstrijd gaf. Het venijnige spel van Chris Peters en Camilla Siegertsz contrasteerde sterk met de stille aanwezigheid van Nadia Babke, die de slachtoffers van het gekonkel van Merteuil en Valmont neerzette.

In zijn eerste Frascatiproductie liet Liebman zich opnieuw inspireren door een klassiek stuk uit de (toneel)literatuur én de Müllerbewerking ervan. In zijn versie van Medea zit het publiek wederom om het speelvlak heen, waardoor we als een bloeddorstig gladiatorenpubliek op de ondergang van het titelpersonage (wederom vertolkt door Siegertsz) neerkijken. De opstelling sluit goed aan bij de opzet van het stuk: als Medea door Jason aan de kant wordt gezet, blijkt al gauw dat de Korinthische elite haar al die tijd als een buitenlandse indringer heeft gezien, een parasiet die uit de samenleving moet worden gesneden.

Liebman weet de spanning in eerste instantie goed op te bouwen. Siegertsz zet Medea op ongrijpbare wijze neer, tussen verveelde huisvrouw en verliefd meisje in, met altijd de duistere schaduw van haar moorddadige verleden net onder de oppervlakte. Haar gekibbel met haar min, die nog altijd als haar persoonlijke dienaar fungeert, wordt onderbroken door de komst van een journalist. Wat voor Medea een glamour-interview had moeten worden, blijkt echter eerder een kruisverhoor van een persmuskiet, die het sinistere gesprek afsluit met de mededeling dat Jason met de dochter van Kreon zal trouwen.

Liebman zet het xenofobe ressentiment goed neer in de scène, en ook in de daaropvolgende confrontatie met Kreon druipt het fascisme ervan af. Helaas lost de regisseur deze insteek niet in. In latere scènes wikkelt hij het verhaal op vrij voorspelbare wijze af – Medea’s persoonlijke verdriet en waanzin nemen de overhand en leiden tot de overbekende afloop.

Wat niet helpt is dat Siegertsz in de latere scènes te weinig tegenspel krijgt van Tim Olivier Somer en Tarik Moree, die alle andere rollen voor hun rekening nemen. In de spelregie van Liebman wordt Kreon een eendimensionale rageaholic; hij laat Somer met onovertuigende woedeuitbarstingen volledig de mist ingaan. En Moree lijkt de rol van Jason te spelen alsof hij is platgespoten: zijn vlakke reacties op Medea’s verwijten trekken al het drama uit hun confrontatie. Je zou nog kunnen denken dat Liebman een commentaar op toxische mannelijkheid wilde geven met Kreons cartooneske boosheid en Jasons laffe passiviteit, maar daarvoor is de invulling te zwak.

En omdat ze het allemaal uit zichzelf moet halen wordt zelfs Siegertsz’ spel uiteindelijk eentonig. Dat komt deels door haar onveranderlijke, ademloze tekstbehandeling, en deels door het feit dat Liebman geen interessante invulling voor Medea’s geestelijke teloorgang heeft gevonden. Net als in Fuckboy, je maintiendrai maakt hij de kardinale fout om alle innerlijke kracht van een vrouwelijk hoofdpersonage verloren te laten gaan in een spektakel van pathos, berouw en zelfbeklag.

Ondanks het interessante begin gaat Enter Medea zo uiteindelijk ten onder aan het gebrek aan een onderscheidende artistieke visie.

Foto: Bas de Brouwer