Zus en broer Marijn en Rein Graven, respectievelijk regisseur en schrijver, bewerkten voor hun tweede gezamenlijke voorstelling A Streetcar Named Desire (1947) van Tennessee Williams. Ondanks mooie regievondsten weten de makers het klassieke stuk onvoldoende naar hun eigen hand te zetten.

Zwijgend zitten de zussen Blanche en Stella tegenover elkaar, verscholen tussen het publiek, dat in cirkelopstelling om de speelvloer heen zit. De acteurs achter de personages zijn zelf ook zussen: Evelien en Marlies Bosmans, de een in België al enigszins bekend vanwege rollen voor film en televisie, de ander net afgestudeerd. Het is een interessante keuze gezien de relatie tussen de personages in Williams’ stuk: de nuchtere, bescheiden Stella tegenover de ijdele maar fragiele Blanche, die steeds de schone schijn probeert op te houden. Het vertaalt zich in de regie van Marijn Graven ook naar de speelstijl, waarbij Marlies Bosmans als Stella een prettige naturel neerzet en Evelien Bosmans als Blanche flink mag uitpakken.

Graven & Graven weten op intelligente wijze een deel van de thematiek van het stuk naar de vorm te vertalen. De acteurs spelen hun dialogen voor het grootste deel tussen het publiek in; omdat de personages zo sterk bezig zijn met hoe de buitenwereld hen ziet is het een slimme keuze om ze alles via het publiek te laten spelen. Het hoogtepunt van de voorstelling is de liefdesscène tussen Blanche en haar minnaar Mitch, waarbij de acteurs hun verlegen toenaderingen niet op elkaar richten maar op publieksleden. Zo ontstaat een geestige maar rijkgeschakeerde scène, waarin het ongemak van de hoofdpersonages overslaat op het publiek zelf en bovendien het concept van monogame liefde subtiel wordt ondermijnd.

Ook andere keuzes pakken goed uit: het feit dat Mitch en Stanley, de echtgenoot van Stella, door één acteur worden gespeeld (Victor IJdens) benadrukt de fatale driehoeksverhouding die in A Streetcar Named Desire centraal staat, en de muzikale ondersteuning door drie live muzikanten die ook tussen het publiek staan opgesteld, weet de spanning subtiel op te voeren. De plotselinge ommezwaai naar een abstractere vorm aan het slot van het stuk is ook prijzenswaardig.

Het probleem zit hem echter in de tekstbewerking, die veel minder avontuurlijk is dan de regie en daarmee verstrikt raakt tussen het oorspronkelijke stuk en de moderne autobiografische elementen die de makers in het stuk verwerken. Er is eenvoudigweg niet kritisch genoeg gekeken naar de relevantie van alle onderdelen van Williams’ tekst voor het verhaal dat Graven & Graven willen vertellen, zoals de gedateerde rollenpatronen of de rol die klassenverschillen en vergane glorie in het stuk spelen. Rein Graven weet duidelijk niet wat hij aanmoet met, bijvoorbeeld, Blanches kwetsbare geprivilegieerdheid, terwijl juist dit gegeven in onze snel veranderende maatschappij alle mogelijkheden biedt voor de modernisering die zo duidelijk wel in de regie aanwezig is. En hoe kun je je stuk vernoemen naar de arbeiderswijk waar het zich afspeelt en dan niets doen met de hedendaagse kloof tussen de (theater)elite en de ‘hardwerkende Nederlander’? Het zijn slechts voorbeelden, maar het probleem is dat Graven & Graven geen antwoorden bieden op de vraag waarom ze juist voor dit stuk hebben gekozen.

Ondanks deze dramaturgische bedenkingen blijft toch vooral de spannende regie van De Elyzeesche velden, een gelukzalig oord hangen. Aan vakmanschap ontbreekt het Graven & Graven niet – ze mogen alleen wat kritischer naar hun bronmateriaal kijken.

Foto: Salih Kilic