Elastic Habitat is een even tactiele als theatrale installatie van Helena Dietrich en Janneke Raaphorst, die verschillende registers bespeelt. Er is tekst om te lezen en er zijn stemmen om naar te luisteren. Er is een soundscape die mengt met de geluiden van de performers, maar ook synthetische disco doet klinken. Er is een decor van zachte, synthetische materialen, er is zacht licht en schittering en tot slot zijn er prachtige kostuums, waardoor bezoekers en performers niet van elkaar te onderscheiden zijn.

Als toeschouwer die langzaam participant wordt, dien ik mij op het kruispunt van al die verschillende voorstellen –qua tekst, setting en spel– over te geven, maar ook zelf actief te worden. De teksten zijn intens, op het propagandistische af. De toekomst wordt aangekondigd, oude lichamen zullen door nieuwe worden vervangen en het dier van de toekomst is een reiziger met lichte bepakking, zo lees ik in een fijn vormgegeven boekje.

Terwijl ik een weg zoek in de ronkende teksten –die overigens goed aansluiten bij het theatrale decor van glinsterend doorschijnende zakken voor mijn tas en jas en donkere paarsen van de eveneens glinsterende tent waar ik op uitkijk– word ik vriendelijk gemaand mij uit strekken en te ontspannen op en tussen kussens.

Uiteindelijk kies ik een kostuum aan de hand van kleine samples van verschillende materialen en begeef ik mij naar het speelveld, waar anderen net als ik uitgedost en vaak onherkenbaar rondzwerven. Bij het verlaten van de tent wordt mijn uitdossing weer ingenomen en krijg ik in ruil een heerlijk kopje thee aangeboden, en glinsterende boekjes om in te lezen en te schrijven.

Het kan aan mij liggen of aan de samenloop van omstandigheden, maar de op zich prachtig vormgegeven en subtiel ingestelde opstelling van Dietrich en Raaphorst werkte niet voor mij om verschillende redenen. Ik wist niet goed hoe mijn eigen tempo te bepalen. Ik had liever nog wat meer willen lezen, maar kreeg de ruimte om te ontspannen en viel haast in slaap. Het kirren en kwetteren van andere ‘animals’ die reeds in de tent of op de geluidsband actief waren, deed mij denken aan een té roze zoetgevooisd arcadia, waar ik op dat moment niet echt voor in de stemming was. Maar het liggen in het halfduister was effectief, net als het niets doen.

Het kostuum dat ik bleek te hebben gekozen, paste mij uitstekend. Ik kreeg twee enorme krukken, die eigenijk losse houten vleugels waren, onder mijn armen gestopt. Een van de krukvleugels spiegelde. Zo kon ik spelen met wat er te zien was, terwijl de anderen achter maskers of met een deken om hun hoofd onzichtbaar voor mij bleven. Als een kruising tussen een hernieuwde Christus en een wonderlijk insect, torste ik mijn vleugels tussen de anderen in de tent.

Maar van interactie was weinig sprake. Mijn medespelers leken mij vooral te waarschuwen dat ik moest oppassen met de vleugels en ze hadden geen ongelijk. In een theaterzaal, aan het begin van de avond, met nog andere voorstellingen te gaan, had ik kennelijk behoefte aan een zeker momentum en miste redenen om te handelen. Ik probeerde met de materialen onder mijn voeten, onder mijn armen en om mij heen te spelen, om zo in de materialiteit te zakken, maar was al gauw klaar.

Pas nu, tijdens het schrijven van deze bespreking, vallen de dingen op hun plek. Misschien had ik mij beter kunnen inwerken in de habitat die Dietrich en Raaphorst onmiskenbaar op interessante wijze hebben vormgegeven, als ik per ongeluk in een roze dekentje terecht was gekomen, rollend en kruipend tussen de anderen. Maar de futuristische verbeelding die het speelveld bood, drong niet tot mij door. Ik zag eerder een soort softe dada, en snapte niet helemaal welke energie of inzet daarbij paste. Terwijl ik een kopje thee dronk, werd er hartelijk gelachen door spelers na mij. Toch kreeg ik het idee dat ook zij moeite hadden om zich over te geven aan een ander en aan een minder bewust, meer voelend en zoekend regime.

Elastic Habitat is een prachtig voorbeeld van wat je, bij de laatste editie van Something Rawals opvolger, ‘something sophisticated’ zou kunnen noemen. Veel theatermakers en andere kunstenaars hebben het ‘rauwe’, in de zin van grove en gepolitiseerde provocatie, al jaren geleden verwisseld voor een bepaalde verfijning. Daarbij wordt gespeeld met perceptie, strategie en het letterlijk binnenhalen van toeschouwers in hun werk als participant.

Het rauwe blijft relevant, niet als radicale blootstelling aan een publiek daar, maar als een subtiele onderbreking of gedeelde aanwezigheid hier. Ondanks de toegenomen aandacht voor de verfijning van het spelen met perceptie, strategie en methode, is rauwheid nog volop aanwezig in relatie tot publiek, utopie en politiek, het testen en onttakelen en het mixen en herschrijven van registers en kaders. De podiumkunsten in Nederland nemen deze brede praktijk van ‘post- en retrodiscipline’ en conceptueel theater, al dan niet in relatie tot archieven, mediagebruik, materialisme en posthumanisme, nog steeds niet echt serieus. Hopelijk gaan Frascati en Brakke Grond, na Something Raw, iets met deze elastische leefwereld doen.