De Nationale Opera probeert geforceerd verbanden te leggen in haar double bill Eine florentinische Tragödie en Gianni Schicchi en slaagt daarin niet. Wat beide eenakters wel verbindt zijn gloedvol en effectief orkestspel, uitstekende solisten, een sterke personenregie en een enscenering van een klucht die het aandurft écht grappig te zijn.

Een aantal jaren geleden bracht de toen nog Nationale Reisopera een double bill met Poulencs psychodrama La Voix humaine en Ravels klucht L’heure espagnole. Twee eenakters die hoegenaamd niets met elkaar te maken hebben en wijselijk presenteerde het gezelschap ze ook niet als zodanig. Diezelfde opbouw hanteert De Nationale Opera nu met het dramatische Eine florentinische Tragödie van Zemlinsky voor de pauze en Puccini’s klucht Gianni Schicchi erna. Wederom twee opera’s die niets met elkaar te maken hebben, maar ditmaal probeert regisseur Jan Philipp Gloger een verband te suggereren.

Het toneelbeeld voor de pauze sober noemen is een understatement, maar het is wel zeer effectief. Op een vervaarlijk hellend en ronddraaiend speelvlak zien we hoe prins Guido (mooi gezongen door Nikolai Schukoff) koopmansvrouw Bianca (Ausrine Stundyte) meer dan het hof maakt. Bij thuiskomst laat Bianca’s man, ongelooflijk fraai en voortdurend uitstekend te verstaan gezongen door John Lundgren, het ogenschijnlijk passeren omdat hij een kans ziet zijn handelswaar te slijten. Maar al snel transformeert hij in een brute moordenaar, waarna zijn vrouw hem in de armen vliegt. Hebben zij eigenlijk niet de hele tijd Guido een pak aangenaaid?

Hier is het Nederlands Philharmonisch Orkest onder leiding van Marc Albrecht op zijn best. De broeierige laatromantische orkestklanken die aan Wagner en vooral Schreker doen denken begeleiden niet zozeer de solisten, maar stuwen ze onontkoombaar naar een einde waarbij wel slachtoffers moeten vallen. Het is de specialiteit van Albrecht en dat is de volle vijftig minuten te horen.

De strakkere melodische lijnen van Puccini passen Albrecht minder, waardoor het nog altijd zeer fraaie orkestspel na de pauze in Gianni Schicchi minder sprankelt. Hier neemt echter de regie het voortouw. En hoe! Elk detail is raak in deze enscenering. Zelfs het t-shirt met de hoes van Metallica’s Master Of Puppets dat de titelfiguur draagt is ditmaal geen loos anachronisme, want als poppen bespeelt de eenvoudige boer Gianni allen die op de erfenis van Buoso Donati azen.

Regisseur Gloger kiest hier niet voor de abstractie, maar volgt nauwgezet het libretto met – cruciaal bij een op zich vrij banale klucht – een perfecte timing waardoor de solisten al snel de lach aan hun kont hebben hangen. Heel behendig plaatst hij ook de showaria ‘O mio babbino caro’ in de juiste context mét een ironische knipoog. We horen hier immers een jonge vrouw (Mariangela Sicilio) die schaamteloos haar vader (Massimo Caveletti) bespeelt opdat hij deelneemt aan fraude.

Net als voor de pauze zijn ook alle andere solisten stuk voor stuk goed gecast. Als aan het eind alle wanden als schellen van de ogen van de beetgenomen familieleden verdwijnen en we weer het lege toneelvlak zien van voor de pauze, is dat niet meer dan een aardige vondst. Dat we daarop ook weer de drie solisten uit Eine florentinische Tragödie zien, voegt echter niets toe.

Natuurlijk zijn er overeenkomsten tussen beide eenakters. Van de tijd waarin ze werden geschreven, tot de plaats van handeling (Florence) en in beide speelt geld een rol. Je kunt nog dieper graven door te wijzen op het gegeven dat ook Puccini overwoog Oscar Wilde’s toneeltekst die basis vormde voor Eine florentinische Tragödie te bewerken tot een opera. Wie maar lang genoeg zoekt, vindt overal overeenkomsten. Maar het zijn juist de verschillen tussen beide eenakters die deze double bill tot zo’n geslaagde avond maken.

Foto: Matthias Baus