Voorafgaande aan de voorstelling krijgen we een kleine les in botanica: in het Hoornsebos groeit een bijzonder plantje, de zogenaamde dennenorchis. Voor het blote oog amper waarneembaar en daardoor des te kwetsbaarder. Gelieve niet met onze lompe poten het tere gewas te vermorzelen. Om ons daarbij een handje te helpen zijn de plekken waar de orchidee zich bevindt afgezet met linten.

Bij de eerste afzetting, een miniem driehoekje, speur ik de grond af. Niets anders te zien dan dennennaalden en wat omwoelde grond. En één groenig steeltje dat vooral lijkt op een grasspriet. Is dat nou die bijzondere orchidee? Ik geloof er niets van. De theatermakers zullen wel weer een bedoeling gehad hebben met hun vermanende vingertje. Dat het speuren naar iets kleins onze blik op scherp zet en we daardoor nieuwe dingen ontdekken. Of zoiets. Het is immers Oerol en dan mag je dat verwachten.

Maar nee. De dennenorchis bestaat echt. Het is een zeer zeldzaam en een wettelijk beschermd plantje. Dat we niet méér zien dan een klein groen steeltje komt omdat hij pas in juli gaat bloeien. Weer wat geleerd. Dat we met zovelen door een bos mogen struinen waarin zoiets kwetsbaars zich bevindt, zegt iets over de goede samenwerking tussen Oerol en Staatsbosbeheer. Het wederzijdse vertrouwen is ondertussen zo groot dat dit blijkbaar gewoon kan. Dat is weleens anders geweest.

Maar goed, we zijn hier niet voor de bloemetjes en de bijtjes maar voor Eindgebruiker van Waterlanders, een voorstelling die vertrekt vanuit het verhaal over Prometheus, die figuur uit de Griekse mythologie die vond dat de mensen er wat bekaaid vanaf waren gekomen tijdens de verdeling van kwaliteiten en daarom het vuur stal van de Olympus en het aan de mensen gaf.

In de voorstelling heet het dat ‘Zeus door het lint ging en het nieuws van het vuur ogenblikkelijk viral ging’. In een drietal scènes vragen de makers zich af of Prometheus er wel zo verstandig aan gedaan heeft. Want kijk naar waar we zijn aanbeland, als mensheid. Waar al die technische vaardigheden, mogelijk gemaakt door het vuur, toe hebben geleid. Oorlogen, een enorme afvalberg, vervreemding van onszelf.

Het is een van de grote thema’s dit jaar op Oerol, de zorgen om het klimaat en, in het verlengde daarvan, de zorgen voor hetgeen de toekomst brengen zal. Ook in Eindgebruiker domineert de pessimistische toon maar de voorstelling maakt veel indruk door de vorm waarin de doemprofetieën zijn gegoten. Bovendien glanst er helemaal aan het eind een sprankje hoop.

Voordat het zover is hebben we tijdens onze boswandeling wonderschone klanken gehoord, ontlokt aan zelfgebouwde instrumenten. Zoals een lang, tussen twee bomen gespannen draad waaraan verschillende geluidsversterkende objecten zijn gehangen. Een strijkstok tovert langgerekte tonen tevoorschijn die ons begeleiden door het bos.

In de eerste scène die ik zie (het publiek is opgedeeld in drie groepen met elk hun eigen volgorde) gaat het over de grote hoeveelheid spullen die we in ons leven verzamelen. Op de grond ligt in lange stokken de oervorm van een huis, dat zichtbaar gemaakt wordt nadat het met behulp van het publiek omhooggetrokken is. Dat huis staat enerzijds symbool voor de stabiliteit in ons leven, maar functioneert eveneens als vergaarbak van overbodige spullen. Op indringende wijze wordt in een sterke monoloog de vraag gesteld hoeveel we daarvan werkelijk nodig hebben, met de reis als metafoor. ‘Wat heb ik nodig als de reis mijn leven is?’

Een tweede scène zou voer zijn voor klikbeters, als de ontknoping niet zo onthutsend zou zijn. We staan namelijk in een kring aan een lange ronde statafel, elk met een hoopje klei voor ons. Nadat we een mensje en daarna een huisje hebben gekleid, een directe verwijzing naar de mythe van Prometheus, zou je inderdaad het gevoel kunnen krijgen in een onschuldig boetseerklasje te zitten. Maar het venijn zit hem in de staart. De Prometheusfiguur raakt in blinde paniek als hij de consequenties van zijn daden overziet. Uiteindelijk levert elke variant voor de toekomst een aanslag op de planeet op.

Na een keelsnoerende scène van een actrice die het moderne leven niet meer aan zegt te kunnen (‘Ik wil leven zonder schuldvraag!’) en zich tergend langzaam in haar fauteuil begraaft, verzamelen we ons in het kleine amfitheatertje achter de Folkshegeskoalle. Daar klinkt eerst een prachtige versie van Alt-J’s ❦ (Interlude I) waarna Prometheus het woord neemt. Het wordt, zoals te verwachten na het voorafgaande, een klaagzang. Hij wilde ons verheffen maar wij ‘maakten zwaarden in plaats van ploegijzers’. Jammer, denk je even, van deze moralistische uitsmijter. Maar gelukkig zijn we er nog niet. Middels een ingenieus apparaatje wordt er gezamenlijk vuur gemaakt. Uit het niets, met behulp van wat wrijvingskracht en enkel strootjes. Waarmee de voorstelling alsnog een lange neus trekt naar de goden en de conclusie alleen nog maar kan zijn: we moeten het zelf doen.

En dat kunnen we.