Wie een rondleiding zou kunnen krijgen in het hoofd van Hans Dorrestijn (1940) loopt de kans bevangen te worden door zijn onvermoeibare productiviteit en gevoed door zijn zwartgallige bedrading. Topzwaar in zijn gemoedstoestand, maar met een grootse lichtvoetigheid voor het voetlicht gebracht. Toch doet de slordigheid van zijn spel af aan de kwaliteit van zijn teksten.

Voor Hans Dorrestijn, hypochonder van beroep, is het leven geen cadeau, maar een loden last. Zeker wanneer zijn gevoel voor humor niet op waarde wordt geschat door zijn medebewoners van verzorgingstehuis De Beukelaer (‘met ae’), en de bonte avond dreigt te verzanden in een dispuut met mevrouw Boeschoten. Wanneer Dorrestijn zijn boekje te buiten dreigt te gaan, fluit zij hem met een welgemeend ‘foei’ terug. Zo beschrijft hij zijn leven in het verzorgingstehuis aan de hand van een aantal anekdotes, zoals het gezamenlijk sport kijken op de televisie en de rode vlek op de kamer van Tooske.

Mijmerend in De Beukelaer, laat Dorrestijn geen kans onbenut om de zaal te laten weten dat dit programma vooral bedoeld is om zijn geslaagde mislukkingen te onderstrepen. Denk aan zijn befaamde anti-hondenlied, de jingle voor Sesamstraat, de uitreiking van de Gouden Harp, maar ook zijn bijdrage aan het televisieprogramma De baardmannetjes op omroep MAX. De uitvoering van Dorrestijn daarbij is van zijn kenmerkende stijl: een kaal decor, bestaande uit een bordkartonnen boom en een pianovleugel. Getooid met een pak papier in zijn handen somt Dorrestijn zijn hoogte- en dieptepunten op. Fraai is daarbij zijn mix van voordrachten: Dorrestijn speelt net zo makkelijk een lied als dat hij poëzie voorleest. Met het ijzersterke lied ‘De loodgieter komt niet’ laat hij zien dat hij nog altijd scherp en spitsvondig is, en met zijn gedicht ‘Zwakke poging’ brengt Dorrestijn een mooi eerbetoon aan Joost Zwagerman. Ook zijn bewerking van Paul van Ostayens ‘Marc groet ’s morgens de dingen’ wordt door Dorrestijn vakkundig opgevoerd.

Toch beklijft de vraag of dit programma niet teveel leunt op het eerdere werk van Dorrestijn. Het pijnlijke van nostalgisch cabaret is dat het al snel verzandt in artistieke genoegdoening, alhoewel Dorrestijn daar zeker de draak mee steekt. Daarnaast is het pianospel hier en daar slordig en verspreekt hij zich enkele malen. Daardoor ontstaat het idee dat Dorrestijn zich het er soms te gemakkelijk van af heeft gemaakt. Een wat strakkere uitvoering zou het programma zeker goed doen. Gelukkig biedt het sombere timbre genoeg troost om te blijven lachen en kan Dorrestijn nog wel even vooruit.