De boot bestaat niet, die is denkbeeldig. De grijszwarte stenen langs de fjordenkust zien we ook niet, die roepen de acteurs met hun stem en woorden op. Damiaan De Schrijver van Tg Stan en Matthias de Koning van Maatschappij Discordia spelen de dialoog voor twee acteurs Ik ben de wind (Eg er vinden) van de Noorse toneelauteur Jon Fosse uit 1977. Het is een weergaloos mooie toneeluitvoering, raadselachtig, enerverend op ingehouden manier en poëtisch.

De acteurs zijn in het zwart gekleed, ze zitten op een eenvoudig krukje. Tussen hen in wat waterflesjes en bierblikjes. Het achterdoek is een donkerbruin stuk zeil, als van een boot. Links en rechts gloeien af en toe lichten van de betonning op, rood voor bakboord en groen voor stuurboord.

Volgens de regieaanwijzing moet de denkbeeldige handeling ‘niet uitgevoerd maar verbeeld worden’. Aan deze verplichting voldoen de acteurs volmaakt. Ze heten ‘de Een’ en ‘de Ander’. De vertaling is van Maaike van Rijn; de acteurs zelf maakten er een toneelspelersversie van. In de boekuitgave door De Nieuwe Toneelbibliotheek staan beide versies afgedrukt, zodat er na het zien van de voorstelling nog veel moois te lezen is.

De Koning is de Een en zijn eerste woorden zijn: ‘ik wilde het niet / ik heb het gewoon gedaan’. Vervolgens ontspint zich een dialoog waarin De Koning de aangever is en De Schrijver vaak met onthutsende verbazing antwoordt en vragen stelt, ongeveer zoals Laurel en Hardy dat doen.

Zo stelt de Een dat de stenen grijszwart zijn en hem tot somberte stemmen, dan voelt hij zichzelf als een muur die aan het verbrokkelen is. Het pessimisme van De Koning roept een optimisme bij De Schrijver op. Er ontstaat een grote dreiging als De Koning, die zich als de stuurman ontpopt, zonder nadere aankondiging uit de beschutte baai wegzeilt naar open zee. Dat vervult de Ander met grote angst. Ik zal het verloop niet prijsgeven.

De lege zee, de wind, de stenen aan de kust, de grijze lucht: dat zijn de oerelementen waarover Ik ben de wind gaat. Net als in andere stukken van Fosse, zoals het meesterwerk Er zal iemand komen (1996), schuilt er een griezelige spanning in zijn taal en in de manier waarop de personages elkaar benaderen. Ze zijn afhankelijk van elkaar, maar roepen ook angsten in elkaar op.

Het achterdoek, de belichting en de plankenvloer herinneren aan de briljante voorstelling Voltaire van Maatschappij Discordia die eerder dit jaar in première ging. Ook hierin wordt het theater tot zijn essentie teruggebracht en ligt de verbeelding bij de toeschouwers. Voorstellingen als Ik ben de wind en Voltaire verrijken de toneelspeelkunst en ze zouden eigenlijk het ijkpunt moeten zijn van alle theater. De eenvoud is echter een verraderlijke; erachter schuilt een oneindig rijke zeggingskracht en theatrale spanning.

Foto: Tim Wouters

Lees ook onze bespreking van de tekst van Jon Fosse in ons dossier DeClaus Theatertekstkritiek.