‘Ik kijk naar haar en denk aan hem.’ Bijna tegelijkertijd spelen zich in het leven van de hoofdpersoon een aantal grote levensgebeurtenissen af: de geboorte van zijn dochter en het overlijden van zijn vader.In de sobere enscenering van Een leven zijn leven en dood zeldzaam nauw met elkaar verweven.

Benja Bruijning is toch een beetje de Nederlandse Hugh Grant, vooral bekend van films als Alles is familie, Hartenstraat en De helleveeg: de ideale schoonzoon, knap, innemend, charismatisch. Nu gaat hij solo op toneel, in de monoloog Een leven, een eigen vertaling van Nick Paynes A Life.

Het is een sobere voorstelling geworden, in regie van Olivier Diepenhorst die Bruijning overigens ook regisseerde in De tolk van Java (2019). Op het lege toneel wordt de aandacht slechts getrokken door twee zandlopers die, fraai verlicht, hoopjes zand op de vloer vormen. Bruijning loopt rond in zijn winterjas en steekt van wal. Het gaat in het begin vooral over zijn vader: een lieve vader, zo een die samen met je dingen uitpluist over het leven: waarom lopen mieren altijd in een rij achter elkaar aan, hoe worden baby’s geboren? ‘Als klein kind was hij precies zoals je zou willen dat een vader is.’ Als puber wordt de verhouding wat moeizamer, zeker als vader gebreken begint te vertonen en hem midden in de nacht wakker maakt om te vragen of hij asjeblieft naast hem wil komen liggen omdat hij bang is: hij heeft geen gevoel meer in zijn arm.

Bijna in één adem schakelt de verteller van die ongewenste positie, liggend naast een vader die kwetsbaar blijkt, naar het aanrecht waar hij kip aan het braden is en zijn vriendin haar positieve zwangerschapstest laat zien: hoe blij ze waren en hoe vreemd dat tegelijk voelde. Mooi beschrijft Payne de verwarrende wirwar van emoties die er komt kijken bij zo’n nog tamelijk abstract gegeven waarvan je wel weet dat het levensveranderend is maar dat tegelijk nog onvoorstelbaar is en ver weg voelt.

Vanaf dat moment lopen de verhaallijnen parallel. Bruijning, de winterjas inmiddels uit, loopt heen en weer, de zandlopers vormen mooie hoopjes. Het gaat over de eerste ontmoeting van de ouders met de zwangere vriendin; over trouwen, over een dreigende miskraam, afgewisseld met korte details over de vader met wie het slechter gaat: ziekenhuisopname, de geplande operatie kan niet doorgaan omdat de patiënt er te slecht aan toe is. Langzaam maar zeker gaat hij achteruit.

Payne heeft een scherp gevoel voor (soms heel geestige) details die maken dat de op zich zware thematiek lichtvoetig wordt verteld en Bruijning is een goede verteller. Hij heeft een laconieke toon vooral als hij zichzelf schetst als de uitstekend voorbereide vader – ‘wij hebben een geboorteplan’ – die af en toe, geconfronteerd met het gegeven dat de dingen nu eenmaal gaan zoals ze gaan en niet zoals ze gepland zijn, zeker bevallingen niet, zijn onvermogen etaleert: ‘Ik vertel het niet aan mijn vriendin maar ik denk dat ik niet weet of ik er wel klaar voor ben om vader te worden.’

Hij houdt knap de aandacht vast, ook omdat de tekst zo geraffineerd grillig is en je voortdurend schakelt van zwangerschapshormonen naar ziekenhuisperikelen. Het zijn vaak kleine anekdotes waarin de grote levensvragen nooit ver weg zijn. Daardoor wordt voelbaar hoe dicht de emoties bij elkaar liggen en hoe moeizaam we eigenlijk omgaan met de dood. ‘Ik begrijp niet waarom we ons zo geweldig uitgebreid voorbereiden op de geboorte, maar zo schrikbarend achteloos op de dood.’, aldus Payne. Op het moment dat de vader sterft, houdt de ene zandloper ermee op en vrijwel tegelijkertijd begint er op een andere plek een nieuwe zandloper, als het kind geboren is.

Mooi is de definitie van sterven. Dat doe je eigenlijk drie keer, zegt de hoofdpersoon: eenmaal als je doodgaat, een tweede keer wanneer je begraven wordt en een derde keer als iemand je naam voor het allerlaatst uitspreekt.

De monoloog bouwt op de wisselwerking tussen kwetsbare oprechtheid en relativerende humor. Een leven is een mooie, kleine vertelling over de grote dingen van het leven.

Foto: Anne van Zantwijk