Iedereen die weleens gereisd heeft herkent het. Iedereen die iemand kent die weleens gereisd heeft ook. De verwondering die overheerst bij de confrontatie met andere culturen, gebruiken en ideeën. ‘Ze doen het hier zo op hun eigen manier.’ En de ervaring dat het heel moeilijk is om niet alles vanuit onze westerse cultuur te bekijken, met onze beschaving als uitgangspunt voor vergelijking. In Een geschenk uit de hemel van Berg&Bos vinden we vier Nederlanders terug op een inheemse (en bovendien fictieve) plaats, genaamd Aurelia. En om elke uitglijder die ze maken – en dat zijn er een hoop – lachen we en zien we stiekem ook een beetje onszelf.

Vier mensen ontmoeten elkaar op deze exotische plek, waar de westerse beschaving zich nog niet heeft vastgeklampt, waar armoede heerst en de gebruiken teruggrijpen op natuurlijke cyclussen als de maanstand. Het stel Kyra (de ervaren reiziger) en Carlo (voor het eerst een landgrens gepasseerd), de uitbundige Marga en tenslotte Emiel, die hier al jaren komt, de taal beheerst, het dorpshoofd kent en zich al snel ongevraagd als gids opwerpt.

Deze voorstelling gaat over de doornsee Nederlander die (voor de afgebakende duur van een zomervakantie of een reis) tracht te integreren in een inheemse cultuur. Maar bij één van de eerste stappen van integratie, namelijk interesse, gaat het al mis. Ondanks verwoede pogingen het wereldleed bespreekbaar te maken of een onbekend gebruik te duiden, verzandt het viertal keer op keer toch in een klaagzang over hun eigen, kleinmenselijk, westers leed.

Rik van den Bos schrijft karikaturaal opgezette personages die het altijd goed bedoelen.  Humoristische uitvergrotingen en clichés vliegen je om de oren. Zo wil Kyra de cultuur van binnenuit ontdekken, meedoen in de gebruiken. Emiel daarentegen is voorstander om op gehuurde scootertjes wat rond te toeren. Alle vier dragen ze de herkenbare ironie met zich mee dat ze zelf overtuigd zijn van hun ruimdenkendheid, totdat hun eigen zede en moraal daarbij in het geding komt. Van den Bos heeft een vlotte, bijzonder grappige pen en laat bovendien regelmatig ruimte voor poëtische overpeinzingen.

Het verhaal wordt een aantal keer onderbroken als muzikant Jan Groenteman met een draagbaar keyboard naar voren komt en een lied zingt. Liedjes die op zich aardig zijn en mooi en zuiver uitgevoerd worden, maar die in geen enkel opzicht in dienst van de voorstelling staan. Ze haken in bij een punt in het verhaal, maar leveren geen nieuw inzicht of andere kleur op. De personages gaan na afloop door waar ze gebleven waren. Ondanks de vervreemding in het kostuum van Jan Groenteman, die met een doek als tulband om zijn hoofd gewikkeld de exoot lijkt te symboliseren, lijkt hij als hij niet zingt ook niet te bestaan. Het is een gemiste kans dat hij, doordat zijn aanwezigheid tijdens de scènes door de andere personages niet wordt erkend, zodoende noch de westerse beschaving, noch het inheemse volk vertegenwoordigt.

Tegen het einde beticht Emiel in een vlijmscherpe dialoog Kyra van geveinsde interesse en oppervlakkigheid. Hier legt Berg&Bos de vinger op de zere plek: haar interesse is er namelijk ook één uit duizenden, haar fascinatie gaat niet uit naar deze cultuur, maar naar willekeurig welke andere cultuur dan ook. Zo generaliseert ze even erg als eenieder die ze zelf van generaliseren beschuldigt. Maar aan de andere kant mag je haar dat niet kwalijk nemen, is ze zichzelf niet bewust van het valse van haar interesse. Het is deze dubbelheid en het feit dat in deze scène de emoties zo hoog oplopen, dat de voorstelling het karikaturale en het cynische ontstijgt, en de personages behalve grappig ook verschrikkelijk kwetsbaar zijn.

Een geschenk uit de hemel excelleert in concrete situaties, rake observaties en scherpe humor. Maar dat het na een uur wel veel van hetzelfde is, zullen ook de makers ervaren hebben toen ze het wat geabstraheerde, laatste kwartier maakten, waarin de fijne concreetheid wegvalt, Kyra knielend in een waterplas monologen van de anderen aanhoort en het stuk helaas flink aan spanning en zeggingskracht inboet.

Foto: Saris den Engelsman