Tak-tak-tak-tak-tak-tak-tak! De driftig rondstappende hakken van dienstbode Johanna zijn een nadrukkelijk klinkende bevestiging van het feit dat zij de enige is die benen heeft in Een feest voor Boris. Ze beent op hoge witte pumps door de grote hal waar het stuk zich afspeelt, in een door Liesje Knobel en Sarah Nixon krachtig vormgegeven enscenering van Sanne Nouws. Ze komt op en oefent – vijf zes, zeven, acht – een dansroutine.

De omgeving is hard in alle toonaarden. Hard van kleur, met oranje vloerbedekking, blauwe gordijnen en een groene zijwand. De hal voelt ook koud, Johanna’s benen zijn bloot, haar bazin is kil en autoritair. Wanneer Johanna haar voorzichtig en zorgvuldig, haast angstig toedekt met een hardgroene deken moet die zachte daad meteen worden afgestraft met nietsontziend gemopper en verdachtmakingen. De vrouw die in deze omgeving de lakens uitdeelt, door schrijver Thomas Bernhard aangeduid als ‘de Goede’ en hier op onontkoombare wijze gespeeld door een meesterlijke Manon Nieuweboer, heeft een enorm gebrek. Niet alleen is ze sinds een ongeluk haar benen kwijt, ook in emotioneel opzicht is ze een half mens. Haar standaardmodus is die van directieve, onbetrouwbare schetterbek.

De makers zijn erin geslaagd deze onmogelijke vrouw, wier mond nooit stilstaat maar een onstuitbare stroom oneerlijkheden laat horen, op een fantastische manier fysiek van repliek te dienen. Actrice Nina Fokker, die Johanna speelt, buit alle fysieke aspecten van haar rol met goed gedoseerde humor en tragiek uit. Zo ontstaat er een nieuwe, boeiende dialoog tussen taligheid en lichamelijkheid. Het duwen of niet-duwen van de rolstoel van haar bazin, het openen van een raam of gordijn, haar hulp bij het passen van verschillende hoeden: je voelt mee met het onvermogen dat is af te lezen van haar fladderende handen, haar stille gezicht, de voorzichtige pogingen tot spreken – telkens weer gesmoord door de Goede.

Het hoogtepunt van deze machtsstrijd volgt wanneer Boris, de eveneens beenloze man van de Goede en degene voor wie het feest wordt georganiseerd, uit bed wil worden geholpen. ‘Johanna! Johanna!’ klinkt het vanachter de gordijnen, en vlak voor onze neuzen zien we hoe de Goede haar met een snauw en een duistere blik iedere keer aan een onzichtbare riem achteruit trekt. Wat er op het spel staat wordt tragisch zichtbaar wanneer Johanna uiteindelijk toch gaat en de Goede alleen op de vloer achterlaat. De paniek zit heel dicht onder dat sinistere masker.

Wanneer vervolgens de prachtig sterke, zwijgzame Joey Schrauwen kruipend opkomt als Boris verdiept zich het verdriet van alle personages. Stil, maar niet te missen, verorbert Boris zijn ontbijt. Ook hij moet eraan geloven, ook zijn repliek is vrijwel volledig fysiek. Het kauwen op een appel kan binnen zijn drukkende relatie met de Goede kennelijk dienen als zoete wraak. Hij legt zijn hand op haar knie en raakt dat deel van haar dat dood is en weggestopt. Is het een poging contact te maken of is het revanche? Boris zwijgt. Bestaat er een verbond tussen hem en Johanna, of zien wij dit zo omdat de Goede het zegt?

En dan moet het feest nog beginnen. De feestgangers zijn de beenlozen uit de inrichting waar Boris vandaan is gehaald. De opgewektheid waarmee zij verslag doen van de manier waarop ze behandeld worden en van hun wekelijkse gesprekken over zelfmoord gaat door merg en been. En het dansen van Johanna moet dan nog komen. En het zingen, een aanzwellend ‘Words are very unnecessary, they can only do harm…’ En dan moet Boris nog worden overgehaald om te trommelen. En dan moet de Goede haar verlies nog incasseren. De taal ontglipt haar. Mijn adem stokt met die van haar.

Foto: Saris & den Engelsman