It’s so much easier to recognise the crying body than the body of the ones that made it cry.’ In haar adembenemende afstudeervoorstelling è vero è vero è vero laat Ika Schwander popcultuur, visuele vervreemding, poëtische teksten en documentaire materiaal door elkaar lopen om het thema van seksueel trauma te belichten.

è vero è vero è vero begint met kunstkritiek. Op audio horen we een interview tussen Schwander en een kunstenares, die het beroemde schilderij Judith doodt Holofernes van Artemisia Gentileschi bespreekt. Gentileschi baseerde het hoofd van Holofernes op het gezicht van haar eigen verkrachter, en de kunstenares merkt op hoe moeilijk het moet zijn geweest om als schilder dagenlang met die beeltenis bezig te zijn. Tevens staat ze stil bij de gezichtsuitdrukkingen van Judith en haar dienstmeid, die eruit zien alsof ze geen moord aan het plegen zijn, maar een vervelend klusje klaren dat nu eenmaal moet worden uitgevoerd. Uiteindelijk gaat het ook over het eigen werk van de kunstenares, en hoe ze daarin zelf met, bij voorbeeld, de moeilijke relatie met haar vader is omgegaan.

De lichte toon van het gesprek logenstraft de ernst van de thematiek, en is daarmee de perfecte introductie op de voorstelling. In beeldende theaterscènes, waarin een grote rol is weggelegd voor sprookjesachtige kostuums, traceren Schwander en haar tegenspeler Oumar Dicko de nasleep van seksueel geweld, en hoe rape culture met onze beeld- en muziekcultuur is verweven. Iedere scène heeft een enorme individuele kracht, maar het knappe aan Schwanders debuut is hoe alle elementen in elkaar grijpen om steeds verschillende kanten van het hoofdthema te belichten.

De gekozen muziek speelt daarin een grote rol. In een scène waarin verder alleen het woord ‘Prologue’ héél langzaam, van links naar rechts, over het videoscherm beweegt, luisteren we naar het nummer That’s what a woman is for uit 1953: ‘If she picks the wrong guy to adore / all her tears won’t rearrange it / that’s love and you can’t change it / cause that’s what a woman is for.’ En vlak daarna schalt Sinéad O’Connors woedende Troy over de speakers, waarin ze afrekent met het misbruik dat ze van haar moeder te verduren had. Zo borduurt Schwander subtiel voort op de relatie tussen kunst/popcultuur en de mores rond relationeel geweld.

Maar het belangrijkste inhoudelijke speerpunt van de voorstelling lijkt de verwerking van seksueel trauma. In een verpletterende monoloog halverwege de voorstelling bezingt en betreurt Schwander haar ‘crying body’, en de manier waarop zowel het trauma zelf als de samenleving in brede zin het onmogelijk maken om het te helen. In een poëtica van ingehouden woede brengt Schwander alles op overweldigende wijze bij elkaar: het uitblijven van gerechtigheid voor de daders, de manier waarop trauma fysiek bezit van je neemt, de verstoorde relatie met het eigen lichaam, de eenzaamheid van het niet begrepen worden door je omgeving.

Maar Schwander laat het daar niet bij: later in de voorstelling wordt ook het moeilijke pad tot herstel, en tot het opnieuw leren accepteren van liefde, verpletterend in beeld gebracht. Het komt maar zeer zelden voor dat een debuutvoorstelling al van zo’n ijzersterke eigen stijl en identiteit getuigt als è vero è vero è vero, laat staan dat zo’n complex thema op zo’n intelligente en meerduidige wijze wordt aangesneden. Ika Schwander is een talent om scherp in de gaten te houden.

Foto: Bart Grietens