‘Ziet ge het voor u?’ vraagt Ans Van den Eede regelmatig aan het publiek, aanstekelijk enthousiast. Met zijn vieren staan ze voor een stapel kapotgeslagen pianostukken hun verhaal te vertellen over jong zijn. Het zinnetje ‘Jongens waren we – maar aardige jongens’ wordt net niet hardop gezegd, maar als toeschouwer voeg je het zelf toe. De twee zusjes Van den Eede hebben zich voor deze productie laten inspireren door het werk van en over Nescio, en tonen hun eigen ’titaantjes’-gevecht met hun jeugdige jaren. Dat geworstel gebeurt met veel humor en een grote herkenbaarheid.

Daar staan ze, Ans Van den Eede, Suzanne Grotenhuis, Simon de Winne en Freek Vielen. Louise Van den Eede staat niet op het podium, maar zorgde wel voor de tekst en in die zin klinkt haar stem even luid als van de vier anderen. Met hun eerste productie (Waar het met de wereld naartoe gaat, daar gaan wij naartoe) wonnen de zussen Van den Eede verleden jaar op het Theater Aan Zee-festival in Oostende de begeerde TAZ/KBC-prijs voor jong talent, waarmee een nieuwe productie moest worden gemaakt voor het festival van nu.

Meestal is zo’n tweede productie (wat) minder dan de eerste voltreffer, maar dat is nu zeker niet het geval. Dramaturgisch en structureel zit deze Dorstig veel beter in elkaar en de eigen stijl komt meer tot zijn recht. Verleden jaar werd nog al eens gezegd dat hun werk leek op dat van hun vader Peter Van den Eede van De Koe. Je kunt er inderdaad niet naast kijken, de actrice Ans lijkt fysiek sterk op haar vader. Maar haar spel is veel spontaner, naïever, opener. Zij is veel meer oprecht verbaasd over de vragen die zij en haar medespelers in hun verhaal oproepen, en zij is nog meer dan haar vader verwonderd over de mogelijke antwoorden die erop volgen.

Zoals ook De Koe richt het Hof Van Eede zich rechtstreeks tot het publiek en al babbelend en badinerend weten ze eenvoudige vragen tot enorme proporties op te blazen. Maar het Hof Van Eede doet dat met een jeugdige hybris en verwondering die direct aanslaan. Niet als een mokerslag, maar met fijne spitsvondige tikjes word je geduwd in hun eigen – oh zo herkenbare – jeugdwereldje. En je drijft heerlijk mee in hun dolen door het leven en in hun pogingen om de verwarring te ontwarren.

Voor de eerste productie vormde het werk van Diderot een belangrijk uitgangspunt, deze keer liet Louise (filosofe) zich inspireren door de figuur van Rastignac, een personage uit het oeuvre van Honoré de Balzac en door Titaantjes van Nescio en ander werk van hem en over hem. Rastignac en de titaantjes zijn jonge en vitale mensen die zoeken naar wegen om met hun jong zijn om te gaan, die ernaar verlangen de hemel te bestormen. Ze worstelen met een ‘verlangen zonder te weten waarnaar’. Ze zijn dorstig, koesteren dat gevoel, en dan ineens is dat jong zijn afgelopen en blikken ze op hun jeugd terug. Ze proberen er vat op te krijgen, maar dat lukt – goddank ? – niet.

De twee meiden en de twee jongens dragen voorzichtig een spelende pick-up over de resten van een piano naar voren, en beginnen aarzelend hun verhaal, over hun hechte vriendschap, hun nachtelijke gesprekken, en stellen zich constant vragen over wat er met hun jeugd gebeurd is, over wat er nu gebeurt. Ze zijn toch nog jong, of niet? Een heel verhaal ontspint zich, met hoofd- en zijwegen.

Mooi is de anekdote over hoe ze in een nacht een piano op een zandbak hebben gezet, en hoe dat feit uitgroeit tot een spetterende metafoor voor hun plotse breuklijn tussen jeugd en volwassenheid. Zij voelen zich titaantjes en vertellen hun verhaal en hun mijmeringen met heel veel woorden – het zijn verbale adhd’ers die je bezig hoort en ziet – maar ook met gepaste stiltes en pauzes om een streepje muziek te laten horen of om een plantensproeier te halen om wat af te koelen.