Na het jubelende slotkoor wordt het lijk van Don Giovanni nog eenmaal triomfantelijk voor het publiek geparadeerd. ‘Zo is het einde van wie kwaad doet!’ Meteen daarna wordt hij rücksichtslos in de kofferbak van zijn eigen aftandse auto gesmeten. Opgeruimd staat netjes en dat ruimen moeten we hier letterlijk nemen. Het is een even verrassend als geraffineerd slot van een operavoorstelling die met veel oog voor detail vanaf de eerste minuten met filmische snelheid naar dit einde toewerkt.

Geen geringe prestatie, want de meeste ensceneringen van Mozarts Don Giovanni zijn nogal traag, benadrukken vooral de loden ernst en opteren voor een somber en duister toneelbeeld. Vrijwel altijd wordt daarbij gekozen voor een amalgaam van de Praagse (1787) en Weense versie (1788) van de opera, met de latere ingevoegde aria’s en duetten en meer afstandelijke reflectie. De levensovertuiging van het hoofdpersonage indachtig, kiezen dirigent Julia Jones en regisseur Jo Davies voor louter de Praagse versie: ‘Niet denken maar doen!’

Ook het decor van Francis O’Connor draagt daar zeer behendig aan bij. Een kerk verandert in een oogopslag in een mortuarium, dat een scène later weer de kantine van een ziekenhuis is. Het publiek krijgt vrijwel nergens een kans om na een weer fraai gezongen aria te applaudisseren, want tijdens de laatste maten van de ene scène zetten figuranten en koorleden het decor voor de volgende al klaar. De voorstelling krijgt hierdoor een enorme vaart mee.

Hoe knap de razendsnelle decorwisselingen ook zijn, de ware kracht van deze enscenering schuilt in de details. Tekenend is de openingsscène, waarin Don Giovanni verkleed als Zorro probeert Anna te ‘veroveren’. We zien een suggestief bewegende auto, waaruit al snel Anna ontsnapt, met daarnaast het huis van haar vader, Il Commendatore. Het is echter geen gewone avond, maar Halloween, waarbij iedereen verkleed is en een pompoen het publiek sardonisch toegrijnst. Wanneer Il Commendatore in het gevecht dat volgt neergeschoten wordt, duikt meteen ambulancepersoneel op dat het lijk meeneemt.

In de uren die volgen, wisselt de ene verkleedpartij de andere af, compleet met een gemaskerd bal in jaren zeventig stijl dat Don Giovanni in allerijl heeft georganiseerd om het allerminst onschuldige boerenmeisje Zerlina (prachtrol van Silvia Moi) te verleiden. Vooral zijn bediende Leporello krijgt keer op keer een pak slaag. Tijdens dat bal wordt er heerlijk camp gedanst met een duidelijke knipoog naar Tarantino’s Pulp Fiction, waar die film dat al even duidelijk deed met Saturday Night Fever.

Voorafgaand aan de slotscène heeft Don Giovanni zich verstopt in het mortuarium en maakt grappen over het lijk van Il Commendatore dat daar sinds de openingsscène ligt. Waar het dramaturgisch doorgaans een probleem is hoe het mogelijk is dat er zo snel een standbeeld van Il Commendatore is opgericht mét als opschrift ‘Tegen de booswicht die mij om het leven bracht, wacht ik hier de wraak af’, kan Leporello het hier gewoon van het label aan zijn teen lezen. Wanneer het ‘lijk’ met licht- en elektronische geluidseffecten Giovanni vraagt respect te hebben voor de doden, nodigt Giovanni hem spottend uit bij hem te komen eten.

Angst heeft hij niet: ‘van lafheid zal men mij nooit kunnen betichten’. Als Il Commendatore vervolgens daadwerkelijk als ‘the walking dead’ in de ziekenhuiskantine verschijnt, toont Giovanni evenmin berouw. Waarom zou hij ook? ‘Wie aan één enkele vrouw trouw is, doet alle andere tekort’. Doodsangst kent hij evenmin, maar dan duikt uit alle ramen en deuren gemaskerd ziekenhuispersoneel op, dat de hevig tegenstribbelende Giovanni op een brancard sleurt en hem een dodelijk infuus toedient.

Een prachtvondst. Waar het daaropvolgende jubelende slotkoor, waarin iedereen zijn plannen voor de toekomst ontvouwt, meestal overbodig aanvoelt, ontmaskeren de uitvoerders van Don Giovanni’s doodvonnis zich nu als de hele cast – op Leporello na. Wie daadwerkelijk de dodelijke injectie heeft toegediend, is niet vast te stellen. Hier wreekt daadwerkelijk de hele gemeenschap zich anoniem, want gemaskerd, op Don Giovanni.

Voorafgaand aan de première benadrukte de Reisopera dat zowel de muzikale als de artistieke leiding van de macho-opera bij uitstek ditmaal in handen van vrouwen is. Daarvan is weinig terug te zien of te horen. En dat is natuurlijk juist de boodschap: er is geen verschil: Zerlina is net zo hedonistisch als Don Giovannni, we kijken allemaal maar al te gemakkelijk weg.

Teleurstellend is dat gedurende de hele opera het voortreffelijk spelende Orkest van het Oosten de solisten te vaak overstemt, waardoor Aleš Jenis in de titelrol minder verleidelijk is dan hij getuige het intieme ‘Deh vieni alla fenestra’ wel kan zijn. En hoe indrukwekkend de dissonante akkoorden ook klinken in de finale, ze overvleugelen Lukas Jakobski als Commendatore. De finales van beide bedrijven verworden tot een geluidsbrij waarin de uitmuntend acterende cast verdrinkt. Dat de fortepiano al links op het zijtoneel is geplaatst, kan dit niet voorkomen.

Maar wacht eens even… Hebben we niet eigenlijk naar een gedramatiseerde uitbeelding van een uit de hand gelopen Halloween-feestje gekeken? Een spel met verwachtingen van de kijker dat net als in Tarantino’s From dusk to dawn een volkomen andere wending krijgt? Grijnsde die pompoen in het begin niet al spottend naar het einde van de opera? Zagen we daar al niet een Frankenstein-achtig personage? Geen wonder dat Don Giovanni triomfantelijk na het slotapplaus uit de kofferbak springt: deze voorstelling gaat verder dan het slotakkoord.

Foto: Marco Borggreve