In Dodai van Critical Mess demonstreert Stefan Sing zijn organische jongleerstijl. De combinatie tussen jongleren en choreografie die hij en zes jongleurs laten zien is bij vlagen indrukwekkend, al is de voorstelling soms inderdaad critically messy.

Stefan Sing is een bekendheid in de wereld van jongleurs. Zijn organische benadering van jongleren richt zich niet op de patronen die de jongleur in de lucht maakt, maar op de eigen bewegingen en de manier waarop de bal die bewegingen manipuleert. De jongleerbal wordt daarmee zowel aanjager als focuspunt van een choreografie. 

Zo wordt een bal tussen de monden van twee jongleurs eerst een aanleiding tot een gechoreografeerde vrijpartij zonder mogelijkheid om te zoenen, terwijl het later de ‘lijm’ is waarmee de lichamen van twee jongleurs als een organisme moeten bewegen. Groepschoreografieën zijn een terugkerend element in de stijl van Sing: in plaats van een jongleur die verschillende ballen in de lucht houdt – alhoewel dat hier ook gebeurt – zie je hier vaker de groep van zeven jongleurs in groepsformaties met ieder een bal. Of een wisselwerking tussen Sing en zijn jongleurs (Cate Boschetti, Sarah Bourhis, Tobias Dohm, Roman Skadra, Noah Schiltknecht en Liam Wilson). Wanneer hij zelf steeds meer ballen krijgt aangereikt van zijn jongleurs, moet hij zijn houding continu aanpassen om niks te laten vallen.

De meest indrukwekkende momenten uit Dodai zijn de groepsformaties die Sing met zijn performers maakt en waar choreografie en de soundtrack van Thomas Chousos elkaar mooi aanvullen. Een formatie waarin twee jongleurs aan de linker- en rechterschouder van een andere jongleur identieke bewegingen met de jongleerballen maken zorgt ervoor dat ze bijna transformeren tot een – daar komt het woord weer – gezamenlijk organisme. Nog zo’n organisme ontstaat wanneer de hele groep in een kluitje beweegt en de ballen omhoog houdt alsof het voelsprieten zijn. Met Chousos’ soundscape op de achtergrond krijgt het geheel een nog sterkere buitenaardse vibe. Het zijn deze momenten waarin de elementen op het podium meer worden dan de som van delen en er iets bijzonders ontstaat.

Toch is Dodai wat wisselvallig. De stijl van Sing zorgt voor indrukwekkende beelden, maar ook voor een paar scènes die te lang duren en weinig spanning opleveren. Als Sing wordt omringd door zijn jongleurs en merkt dat zijn bal weg is, probeert hij een voor een de ballen van de rest in te nemen. Wanneer de jongleurs nieuwe ballen pakken uit de vijf dozen die over het podium staan verspreid, kan Sing weer opnieuw beginnen, terwijl de verzameling ballen die hij moet dragen steeds groter wordt. Het is een nogal voorspelbare sequentie die haaks staat op de meer inventieve vondsten die hij eerder liet zien. Een choreografie in slow motion is aanvankelijk interessant, maar niet verrassend genoeg om de aandacht lang vast te blijven houden. 

Dodai voelt meer aan als een verkenning en presentatie van Sings stijl dan een voorstelling met een overkoepelende spanningsboog. De aandacht schommelt tussen acts waar beweging, jongleren en muziek elkaar versterken en samen iets nieuws teweegbrengen, en de acts waar het experiment niet helemaal slaagt. Maar dat is ook het leuke van een onderzoek: niet alles kan slagen, maar dat wat wel slaagt is de moeite waard om te zien.

Foto: Turlach O Broin