In Lies Pauwels’ voorstellingen wordt er altijd iets afgepeld, ontmaskerd, doorprikt. Keer op keer doen haar personages vergeefse pogingen om zich te ontdoen van het deken aan verwachtingen dat een samenleving over hen heenwerpt, en om ‘zichzelf’ te worden, te kunnen zijn – in al hun onaangepastheid. 

Lies Pauwels is een wilde vrouw. Ik weet dat niet echt, want ik ontmoette haar nooit, maar ik leid het af uit haar creaties. Opgekweekt in de ‘Gentse school’ van de jaren 1990 (met Arne Sierens, Alain Platel, Eric De Volder) maakte ze zich eerst als actrice, daarna als theatermaker het fysieke en kleurrijke idioom van die school eigen: een typisch (toen) postmoderne stijl van collage, met veel fragmentarische scènes, glitterdecors en -kostuums, volkse en soms vervreemde personages, die hun weg zoeken in de wereld.

In vergelijking met Platel en Sierens – bij wie de grondtoon toch steeds een soort humanistische feelgood was – was Pauwels altijd al rauwer, donkerder, heftiger. Niet dat het haar aan humor ontbrak, integendeel, al ging het vaak om de grap van de vermorzelde mens. Suïcidale humor: ultrahelder in zijn analyse van het zelf (waarom sta ik aan de rand van de afgrond?) in verhouding tot de wereld (waarom sta juist ik aan de rand van de afgrond?) en wars van elk zelfbeklag. ‘De dingen gaan nu eenmaal zoals ze gaan’, zo klinkt ook in Do the Calimero. Conventionele prietpraat over samenhorigheid was aan Pauwels nooit besteed. Je redt jezelf, of je doet dat niet, zo simpel is het.

De disclaimer bij het begin van Do the Calimero zegt het uitdrukkelijk: de theaterzaal is een shared space, en dus geen safe space. Wie dat niet aankan, vertrekt best. Wie beslist om te blijven is zelf verantwoordelijk voor het stellen van zijn grenzen – de organisatie sluit niet uit dat allerlei rampen (van beledigingen tot natuurrampen tot country music) de toeschouwers treffen. In zijn eindeloze uitweidingen valt de disclaimer te lezen als een sneer naar het krampachtig proberen afdekken van allerhande risico’s die samen gewoon ‘het leven’ vormen. Het leven is één groot risico. En zeker vandaag, want vandaag is het carnaval. 

Carnaval: een window of opportunity waardoor heel even de bestaande orde wordt omver geworpen. Carnaval proclameert een algehele staat van verwarring en spiegelt voor hoe de samenleving eruit zou zien als de nar koning wordt, als de macht zou worden herverdeeld: ‘We gaan de rijken hun rekening maken en zorgen dat die van de armen klopt.’ Een moment van transgressie, maar daardoor mogelijks ook van transitie – want enkel door het ondenkbare te verbeelden komt het eventueel binnen bereik. Maar bovenal een moment van transformatie: onze diepste angsten en verlangens krijgen, letterlijk, een gezicht. Worden we wat we willen zijn of wat we vrezen te zijn? Freudiaans boeltje, zo’n carnavalsparade. Terwijl, zo schemert geregeld door in Do the Calimero, is al dat navelstaren pretty silly, in het licht van onze stervende planeet.

We lijken ons in Do the Calimero in de een of andere foute feestzaal te vinden (getuige de discobal en de flashy lichtinstallatie) waar verschillende carnavalsfiguren het woord nemen. De gekke hoedjes vliegen al na een paar seconden af, want deze mensen willen het vooral hebben over wat onder de zotskap schuilt: de question is vandaag niet to be or not to be, maar to represent or not to represent. Hun ‘echte’ naam zijn ze allemaal vergeten, maar ze getuigen elk om beurt van hun worsteling om te ontsnappen aan de mal die de samenleving op hen plaatst, en waarin ze moeten passen: het sjabloon van de brave burgers, van de sterken, de verantwoordelijken. Maar: ‘Als ik geen krachten heb gekregen, is dat dan mijn schuld?’ en ‘Als ik schuldig ben, hoe geraak ik daar dan weer vanaf?’ Prins Carnaval (een indrukwekkende Mick Galliot-Fabré) vraagt het zich terecht af.

Wie zich niet voegt, het masker niet draagt, stelt zich bloot aan vernedering en hoon.’Is er iemand in de zaal om mij lief te hebben?’, polst actrice Marjan De Schutter voorzichtig. Ze is vandaag gekomen als zichzelf, maar blijkbaar heeft niemand haar (h)erkend. In de oorverdovende stilte die volgt besluit ze ’toch maar een kostuum te gaan aantrekken’. Toch hengelt in deze parade van kwetsbare mensen niemand naar medelijden, integendeel: de agency over hun eigen leven dragen deze figuren met trots. I saved myself! schreeuwt Olga Kunick onder scheurend geluidsgeweld van muzikanten Dag Taeldeman en Andrew van Ostade. Samen met de ongetemperde dansfrases van Les Mybalés (Doris en Nathalie Bokongo Nkumu) en de fysieke speelstijl van de cast laat Do the Calimero het bloed koken – hier wordt een krachtig vitalisme naar buiten geperst. Hamlet (Kunick) kijkt niet in de ogen van een schedel, maar in die van het nieuwgeboren leven dat hem tussen de benen hangt. Niet naar het verleden, maar naar de toekomst. 

In het aspect van de ‘revue’ zit misschien wel de enige zwakte van Do the Calimero. De structuur is lineair en het materiaal blijft nevengeschikt: het spreekt voor zich, wordt niet verder gecomprimeerd of gesynthetiseerd tot een dieper ‘inzicht’. Ik vermoed dat het een expliciete keuze is om deze dramaturgie te hanteren: in zeker zin houdt Pauwels zich af van verdere interpretatie of manipulatie van datgene wat op de vloer is ontstaan. Ze toont er de naden van, houdt de origine zichtbaar. De consequentie is dat soms ook minder sterk tekst- of dansmateriaal de voorstelling haalt, en dat de wat voorspelbare afwisseling van tekst, dans, muziek (hoe opwindend ook als unieke fragmenten) op den duur gaat slepen. Do the Calimero werkt niet naar een climax of een Grote Ontknoping – de voorstelling eindigt met een werveling van snel wisselende kostuums, een orgelakkoord en een black out. Punt (al gemaakt en) uit.

Maar eerlijk? I don’t give a shit. Van Grote Inzichten hebben we al genoeg op toneel. Dit is spannender en wilder dan veel theater dat ‘doordachter’ in elkaar steekt. Ik besef dat ik dit ook vind omdat Pauwels met de ‘nood tot ontketening’ die haar personages uitdrukken een persoonlijke snaar raakt. De voorbije twee jaar was er weinig ziekmakender dan dagelijks te moeten kijken naar het schouwspel van de macht. Hoe overheid en media systematisch angst induceerden en burgers tegen elkaar opzetten, de gemeenschap verdeelden in goeden en slechten, hoe woorden als ‘solidariteit’ en ‘verantwoordelijkheid’ werden uitgehold tot verkoopspraatjes, hoe de burger werd betutteld en geagresseerd tegelijk, hoe hij een wolf werd (gemaakt) voor zijn medeburger – en representatie belangrijker werd dan wat dan ook. Ik lees dezelfde afkeer, maar ik neem dit uitdrukkelijk voor eigen rekening, in Do the Calimero. Hier evenwel is mildheid geen marketingterm, maar de erkenning van de complexiteit van de mens. ‘Als het licht op alle verdiepingen van de ziel is aangestoken, dan zijn wij alles tegelijk – schuldig en onschuldig, held en lafaard.’

Wat te doen met een samenleving die de complexiteit van kleuren en soorten, zoals die veelvuldig wordt getoond, niet erkent? ‘We moeten de deegrol gebruiken’, zegt het personage van De Schutter koortsig. ‘Het gaat pas overgaan als we elkaar te lijf gaan.’ De hypocriete maskers vernietigen, tot enkel het lijf overblijft, als enige waarachtige getuige van het zijn? Graag. Een beetje geweld is misschien wel op zijn plaats. Ik verkies deze optie in ieder geval boven de lamlendigheid van een uitgewoond, pseudo-sociaal discours. 

Foto: Fred De Brock