In een donkere zaal komt Davis Freeman op en zingt Tom Petty’s Southern accents, een prachtige song over afkomst en jeugdherinneringen. Het is een treffende introductie tot de vertelvoorstelling Do my mouth, waarin de in Brussel woonachtige Amerikaanse kunstenaar Freeman zichzelf van zijn meest persoonlijke en kwetsbare kant laat zien.

Hij begint met een overpeinzing over de dood. Of liever: over de doden. Over de 150.000 mensen die er dagelijks wereldwijd sterven. Op 2 oktober 2017 was Tom Petty er daar een van, maar velen zijn anoniem. Hoe leefden die, waar kwamen ze vandaan, wat hield ze bezig? En hoe namen ze afscheid?

Door zijn donkere stem klinkt het allemaal wat somber maar, zegt hij, we hoeven ons geen zorgen te maken. ‘It ain’t gonna be a depressive show’. Hij wil het weliswaar met ons hebben over ‘vaarwel’ maar vooral om toch om aan het eind ‘welkom’ te kunnen te kunnen zeggen. Goodbye, hello. Het Beatles-liedje in reversie.

Daartoe neemt hij ons mee op een lange wandeling door zijn persoonlijke leven. We mogen meekijken als hij door zijn familiealbum bladert. Letterlijk, op een scherm worden kiekjes geprojecteerd van Freeman als puber, van zijn moeder, van zijn opa. Maar ook een foto van een vrolijk kijkend, zo te zien zeer levenslustig meisje van rond de 20. Het is Anne, zijn eerste vriendinnetje. Smakelijk vertelt hij een hilarische anekdote over de eerste keer dat hij met haar seks had. Hoe hij een kamergenoot had gevraagd daarbij als stille getuige aanwezig te zijn en hoe onhandig de daad verliep. Maar de lach is nog niet verstorven of Freeman vertelt over hoe datzelfde meisje een paar jaar later zelfmoord pleegde.

Liefde en dood, schaamte en geluk, toeval en misverstand; ze liggen in zijn verhalen allemaal heel dicht bij elkaar. Zonder sentimenteel te worden deelt Freeman enkele bittere verhalen met ons over te jong gestorven vrienden of over familieleden met wie het slecht is afgelopen. Vaak tragikomisch, soms ook enigszins gênant. Eerder voor hemzelf overigens dan voor ons.

In Do my mouth onderzoekt hij met een niets ontziende eerlijkheid zijn bestaan als veertiger. Wie is hij? Wat heeft hij tot nu met zijn leven gedaan? En kon alles door de beugel? Grote thema’s die hij kleinhoudt door bijvoorbeeld een telefoongesprek met zijn zesjarige dochter te laten horen, een telefoongesprek dat hij live voerde in een vorige show. We horen haar een lief kinderliedje zingen. Op een slimme manier koppelt hij die persoonlijke verhalen telkens aan een groter thema, soms met slechts een klein terzijde (‘so much for the nature-nurture-debate’), soms met een langere uitweiding.

Mooi is ook hoe hij zichzelf in de Amerikaanse geschiedenis weet te plaatsen. Zo dankt hij zijn voornaam aan Jefferson Davis, de president van de Geconfedereerde Staten van Amerika op het moment dat de Burgeroorlog uitbrak. Een vertegenwoordiger van het racistische Zuiden dus. Ook zijn opa was een volbloed racist, een KKK-er die nog als blackface in de theaters heeft opgetreden. Het zijn zaken die Freeman eerder met verwondering dan met schaamte bespreekt.