De voorstelling Disappearance van ICK Amsterdam ging in februari 2019 in première in Luxemburg, pre-corona, en beleefde de Nederlandse première pas afgelopen 7 en 8 maart in Internationaal Theater Amsterdam. Het werk telt een aantal krachtige beelden en groepssequenties, maar zapt wel erg vluchtig van de ene popsong naar de andere.

Disappearance, dat een tweeluik vormt met het eerdere Appearance (2017), beweegt van zwart – de afwezigheid van alle kleur – naar wit, het licht dat bestaat uit alle kleuren. Een ontwikkeling die tegenovergesteld lijkt aan de titel, maar choreografen Emio Greco en Pieter C. Scholten vatten volgens het programmaboekje het verdwijnen op als een mogelijkheid tot een nieuwe verschijning. ‘Er is hoop’, schrijven ze. En dat is in deze tijd waarin zoveel verdwijnt een bemoedigende gedachte.

En zo start de voorstelling met een volledig zwart toneel. Twee pilaren van puur wit licht houden links en rechts vooraan elk een danser gevangen (Denis Bruno en Hiroki Nunogaki). Op de radiogolven die weerklinken beginnen zij met rollende schouders en kleine zijwaarts schoppende bewegingen van hun onderbenen op en neer te springen. Alsof die golven tot leven zijn gekomen en de vluchtige ethermoleculen voor even in menselijke vorm zijn samengebald. De twee bewegen zijwaarts richting het midden en reiken met een vinger, een hand naar elkaar. Met een handpalm tegen die van de ander beginnen de twee aan een eerste duet, waarna vijf dansers zich bij hen voegen.

Achteraan op de vloer is een scherm waarop golvende lijnen worden geprojecteerd (video door Ruben van Leer, lichtontwerp van Floriaan Ganzevoort). Uit deze lijnen rijzen mensachtige figuren op, die ook weer verdwijnen. Maar in het halfduister vermoed je ook een handvol echte mensen. Zij voeren dezelfde danspassen uit als de zeven die duidelijk zichtbaar zijn; ze staan recht als zij recht staan, zakken naar de vloer, rollen om en krommen hun ruggen wanneer deze zeven dat doen. Maar al wordt langzamerhand duidelijk dat er daadwerkelijk nog vier lichamen achter dat scherm dansen, ze blijven de meeste tijd afzijdig en dat maakt nieuwsgierig. ‘Ah, ah, ah, ah staying alive’, zingzegt een kinderstem effectief.

Het zwart maakt plaats voor blauw, met een kwetsbare korte solo van Bruno. Met een afschrikwekkende korte knal gaat het naar rood, wat leidt tot een van de sterkere beelden wanneer de elf lichamen verspreid over de vloer op hun rug liggen als lotusbloemen en hun borst omhoog krommen. Geel is een tijdlang de zonniger dominante en er is plaats voor wat glitter en groen. Het hardwitte eindbeeld ontlokt aan mijn achterbuurman een terecht ‘Zo hé!’ Qua dans en beeld is de voorstelling helder opgebouwd.

Maar de soundscore werkt die opbouw op den duur tegen, omdat de veelheid aan popsongs een stormvloed aan associaties met zich meebrengt, die even snel weer moeten plaatsmaken voor de volgende. Ah, Robert Plant, denk je en dan klinkt Freddie Mercury al voor de derde of vierde hit van Queen, en hoewel ‘Ashes to Ashes’ en ‘Smells Like Teen Spirit’ de ruimte krijgen, geldt dat niet voor vele andere songs die bij een andere kijker wellicht iets wakker kussen dat de dans een extra lading kan geven. Al klopt het met de thematiek van verdwijnen en verschijnen, zo kan het lastig zijn om de boog te volgen die de voorstelling wil maken.

Foto: Alwin Poiana