De zeven zangers zijn gevangen in glazen zuilen, onbereikbaar. Ze dragen wijdvallende mantels in kleuren oker, rood, groen, blauw. Geruime tijd zingen de alt, twee sopranen, twee tenoren en twee bassen in het duister, pas heel langzaam komt licht door. Zo begint Di Lasso’s Tranen van Petrus door het Nederland Kamerkoor, een ongekend mooie reeks van twintig madrigalen voor zeven stemmen met Peter Dijkstra als chef-dirigent. Renaissance-componist Orlando di Lasso (1532-1594) schreef het op het eind van zijn leven. Oorspronkelijk heet het Lagrime di San Pietro.

Het idee om de zangers in zuilen te plaatsen komt van regisseur Tido Visser. Hij refereert hiermee aan de huidige tijd van isolement, afstand, onbereikbaarheid. De monumentale mantels die de zangers dragen roepen de schilderijen van de Italiaanse schilder Andrea Mantegna op.

Tussen de statische zuilen door danst Marijn Rademaker in een choreografie van Nanine Linning een sobere, vloeiende religieuze dans. Eerst is hij geheel in het zwart gekleed, als een katholieke geestelijke in passend gewaad. Maar de dramatiek van het verhaal dwingt hem zijn kledingstukken af te leggen, totdat hij slechts een wit lendendoek draagt. Voor de visuele aankleding zijn kostuumontwerper Irina Shaposhnikova en decorontwerper Pink Steenvoorden verantwoordelijk.

Dramatisch is De Tranen van Petrus beslist. Het bijbelverhaal staat vooral bekend als de verloochening van Petrus: de apostel was een van Christus’ trouwste discipelen, hij zat aan bij het Laatste Avondmaal. Maar kort nadat de woedende meute Jezus gevangen had genomen en Petrus als leerling ontdekten, beweerde hij Jezus niet te kennen. Driemaal verloochende hij hem. Pas toen hij een haan hoorde kraaien, besefte hij zijn misstap. Schuld, spijt en zondebesef begeleiden hem voor de rest van zijn leven.

De combinatie van pure stem, a capella gezongen, en dans krijgt in de voorstelling een zuivere, bijna onaardse uitbeelding. Rademaker verbeeldt fraai deze abstracte gevoelens door de dans introvert te houden, soms bijna zwevend tussen de zangers, in draaiende bewegingen, maar geleidelijk steeds meer aardgebonden, met soms extatische bewegingen. Dankzij ingenieuze belichting is Rademakers torso net als op renaissanceschilderijen krijtwit. Het slotbeeld is overweldigend in zijn schilderkunstige zeggingskracht: ook Petrus sterft uiteindelijk de kruisdood, maar hij wil niet als Jezus rechtop hangen maar omgekeerd, met het hoofd naar beneden.

Tussen de gewijde muziek door zijn er enkele intermezzi waarin op beeldschermen vier koorzangers te zien zijn, close-up gefilmd met opengesperde monden, krullende lippen en met zwarte brillen op. Zij moeten de furiën of de angstvisioenen van Petrus symboliseren die flarden tekst reciteren waarin geen samenhang is te ontdekken. Naar mijn smaak zijn de beelden bijzonder onaantrekkelijk, de camera filmt zelfs diep in iemands keelgat. Bij nadere bestudering op de site van het Kamerkoor blijkt het te gaan om de Nonsense madrigals (1988-1993) van de Hongaarse componist György Ligeti. Het is volkomen oninteressant dat ze op deze manier in de compositie van Di Lasso ingezet worden.

Ook is het erg jammer dat de tekst van de Lagrime di San Pietro niet beschikbaar is, als ondertiteling bijvoorbeeld in Nederlandse vertaling. Want de poëtische schoonheid en zeggingskracht ervan zijn geweldig mooi. Zoals deze verwijtende woorden van Christus tegen Petrus: ‘Maar jij, van wie Ik het meeste ben gaan houden, bent trouwelozer en ondankbaarder dan alle anderen. Ieder van hen kwetste Mij slechts door de vluchten, maar jij verloochende Mij.’ Maar gelukkig spreken het stemmenkoor en Rademakers solodans sterk tot de verbeelding.

Foto: Hans Gerritsen / Nederlands Kamerkoor