‘Wees maar niet bang! Wij zijn slechts acteurs. We zijn verkleed als bedelaars. Wij oefenen hier de opstand.’ Het is een ratjetoe aan spelers dat met deze woorden de voorstelling Der (kommende) Aufstand opent: roepatleten met heldentenor van het Duitse provincietheater (Oldenburgisches Staatstheater in dit geval), muzikale performance-mimers uit Nederland (Ward Weemhoff en Vincent van der Valk), drie muzikanten, een spelende dramaturg uit de Duitse Freie Szene (Alexander Karschnia van Andcompany&Co) en een Vlaamse regisseur (Joachim Robbrecht).

Het initiatief voor deze kleine Europese theatergemeenschap kwam van Andcompany&Co, die enige tijd verbonden was aan Frascati en nu ook wel eens met Nederlandse acteurs wilde werken. Het Staatstheater uit Oldenburg coproduceerde en presenteerde de voorstelling dit weekend tijdens het festival Go West, dat geheel gewijd is aan Nederlandse en Vlaamse podiumkunsten.

Uitgangspunt voor de voorstelling is een essay van Friedrich Schiller, Der Abfall der Niederlande, over de Nederlandse opstand tegen de Spaanse koning, die leidde tot de Tachtigjarige Oorlog en de onafhankelijkheid van ons land. Nederland kan nu wel een beetje opstand gebruiken, moeten de makers gedacht hebben en ze maakten een radicaal-politieke revue waarbij ideologieën, inspiratiebronnen en theaterstijlen vrolijk en vruchtbaar met elkaar clashen in het Nederlands, Duits, Engels en Frans.

In overdaad kan de voorstelling zich meten met het werk van De Warme Winkel, maar interessant is hoezeer alle scènes en beelden theoretisch worden ondersteund. De eerste scène is al meteen een razendknappe opeenstapeling van Schiller, watergeuzen (genoemd naar het Franse woord voor bedelaar: ‘Gueux’), de Occupy-beweging en de Nederlandse kunstbezuinigingen (steeds staat een van de acteurs met de rug naar het publiek terwijl hij ons toespreekt via de human mic van de anderen.)

In een vrolijk, naïef tekening-en-kartondecor dat achtereenvolgens dienst doet als zilvermijn, barokpaleis en martelkamer zien we historische parallellen (Spanje dat in financiële problemen komt door inflatie door te hoge import van zilver), protestliedjes van Bots uit de jaren tachtig, een flamenco klompendans en een open sollicitatie van Van der Valk naar werk in Duitsland; in Nederland komt hij de komende jaren toch niet aan de bak.

Maar daar achter zit steeds de vraag naar wat nog zinvol protest is en welke rol het theater daarbij kan spelen. En zo wordt deze voorstelling een soort ideaal vechthuwelijk van Duitse filosofische degelijkheid en Hollandse botte directheid, waarbij Duitse ‘kritische Verhaltung’ de Nederlandse beeldende dramaturgie verdiept. Aan beide kanten vliegt de voorstelling af en toe uit de bocht: een aan Jelinek herinnerende monoloog vanuit het perspectief van zilver is wel erg abstract en het Duitse publiek blijkt er niet van gediend ondervraagd te worden door een piemelnaakte Weemhoff.

Maar wat uiteindelijk het meest beklijft van deze wonderlijke botsing is de oproep ‘Geben Sie Gedankenfreiheit’ uit Schillers Don Carlos, waaruit de twee stadstheateracteurs Rüdiger Hauffe en Hartmut Schories even losjes als indrukwekkend een paar scènes doen. Vrijheid van denken, was de kunst daarvoor niet bij uitstek de arena? Der (kommende) Aufstand laat een glimp zien van wat dat werkelijk betekent. En daarmee is het voor Nederland een van de belangrijkste voorstellingen van het seizoen.