Er werd weer eens flink gedist in het Muziektheater, maar ook het minutenlange gejuich was niet van de lucht. Dan is maar een conclusie mogelijk: ook het publiek wist zich geen raad met Der Freischütz van de vermaarde regisseur Kirill Serebrennikov. Zo bekeken zou je kunnen zeggen dat het een perfecte Holland Festival-productie was: dwars, eigenzinnig en schokkend muziektheater. Maar onder de streep is de optelsom van het gebodene toch behoorlijk matig: een aan flarden geschoten opera uit de Duitse romantiek, een wisselvallige solistencast en een partituur die, ondanks de aanwezigheid van het Koninklijk Concertgebouworkest, maar niet echt van de grond wilde komen.

In Der Freischütz sluit jager Max tijdens een schietwedstrijd een pact met de duivel om zijn geliefde Agathe te veroveren. Die thematiek komt de film- en theaterregisseur Serebrennikov niet onbekend voor. Zelf moest hij als artistiek leider van het Gogoltheater in Moskou jarenlang dealen met de machthebbers. Onder zijn leiding werd het een bolwerk van vrijzinnig theater, maar in 2017 werd hij gearresteerd wegens zogenaamde verduistering van subsidiegeld. Begin 2022, na twintig maanden huisarrest en een uitreisverbod van drie jaar, mocht hij onverwacht voor repetities naar Hamburg. Serebrennikov keerde niet terug naar Moskou. Recent dong zijn nieuwe film Tchaikovsky’s Wife mee naar een Gouden Palm in Cannes en volgende maand opent de regisseur het theaterfestival van Avignon met een Tsjechov. Daar zal hij het publiek ongetwijfeld net zo in verwarring achterlaten als nu in Amsterdam.

Der Freischütz is het magnum opus van componist Carl Maria von Weber (1786-1826). De sprookjes-opera is het startpunt van de vroege Duitse romantiek. Vandaar is het een kleine stap naar de muziekdrama’s van Richard Wagner. Het is ook een echte jagersopera en zo’n beetje de enige in zijn soort. Het is in elk geval de enige opera waarbij het podium continu wordt bevolkt door groene mannetjes met hagelgeweren en veren op hun hoed. De jagersromantiek en de donkere wouden werden door Serebrennikov echter vervangen door een kale theaterruimte waar zangers auditeren voor een rol in Der Freischütz. Zo wil de regisseur de romantische edelkitsch meer naar deze tijd trekken.

Op zich is daar niets mee, maar de manier waarop Serebrennikov dat doet getuigt van weinig empathie voor het oorspronkelijke werk. Hij schoot, als het ware, met een schot hagel en uit de brokstukken die overbleven bouwde hij zijn eigen nieuwe opera, compleet met swingend (Tom Waits-)bandje op het podium, nieuwe gesproken dialogen, een toegevoegde hippieachtige duivel (‘the Red One’), een spreekrol voor de dirigent in de bak en een koor in smoking. En weg is de magie. Wat overblijft is het ego van een regisseur die zichzelf belangrijker vindt dan de ziel van het werk. Serebrinnikov noemt dat vernieuwend. Ik noem het gedateerd. Het riekt mij te veel naar de ‘Mozart in spijkerbroek’ uit de jaren tachtig. Dat was toen nieuw, nu doet het hopeloos ouderwets aan.

Serebrennikov komt uit het moderne theater en dat is aan deze enscenering ook goed te merken. Het theatrale element staat niet zelden de muzikale lijn in de weg. Toegegeven, de oorspronkelijke Freischütz is met zijn gesproken dialogen ook geen gemakkelijke kluif, maar het knip- en plakwerk van Serebrennikov maakt het geheel nogal fragmentarisch en de platte, seksistische grappen verhouden zich maar moeizaam tot het oorspronkelijke werk. Als de zangers zich halverwege tot het publiek richten en een voor een beginnen te vertellen over hun eigen bijgeloof in hun zangersbestaan, ben ik als operaliefhebber wel afgehaakt. Zelfs de prachtige ouverture was bij Serenrennikov niet heilig en werd ontsierd met een hoop theatrale poespas.

Het koor van De Nationale Opera deed zijn best in dit uiterst koorvriendelijke werk, maar het grote jagerskoor in de finale heb ik weleens geraffineerder gehoord. Het klonk een beetje onbehouwen en het zag er niet uit: een jagerskoor in smoking. Geef mijn portie maar aan Fikkie. In de bak zat een vooral braaf Concertgebouworkest te spelen. Eigenlijk had deze productie gedirigeerd moeten worden door Riccardo Minasi, maar die liet (volgens het persbericht vanwege gezondheidsredenen) verstek gaan. Hij werd vervangen door de jonge Duitse dirigent Patrick Hahn die nu bij DNO en het Concertgebouworkest debuteerde. En eerlijk is eerlijk: hij kwam er zonder kleerscheuren vanaf en zorgde soms voor gloedvolle momenten. Maar het klinkend resultaat bleef allemaal wat vlak en recht in de maat. De betovering ontbrak.

Dat zal wellicht ook te maken hebben met het regieconcept dat de ontwikkeling van een langere spanningsopbouw voortdurend in de weg zat. De solisten konden dat euvel ook niet verhelpen. Johanni van Oostrum zette vocaal weliswaar een overtuigende Agathe neer en hetzelfde kan gezegd worden van Benjamin Bruns (Max) en Michael Wilmering (Ottokar en Kilian), maar daartegenover stond dan weer het spatzuivere, maar emotieloze en onverstaanbare gemompel van Ying Fang (Ännchen). Nee, er valt dit keer weinig te beleven bij de sprookjesachtige Wolfskloof.

Foto: Bart Grietens