De indringer in de kliniek voor dementerende patiënten jammert plots over hevige tandpijn. Een van de patiënten, een gewezen tandarts, neemt hem onder handen en snijdt zijn tong af. Het slachtoffer schreeuwt het uit, zijn bloed spuit in het rond. De geschrokken verpleegster improviseert een ingreep en hecht de tong weer aan. De patiënten heffen een lied aan terwijl de man zijn tong terugkrijgt. Diens geschreeuw gaat gaandeweg over in een welluidend meezingen. 

Deze brute scène is een van de hoogtepunten van Dementia van de Hongaarse film- en theatermaker Kornél Mundruczó, dat zijn Nederlandse première beleefde tijdens het festival Noorderzon in Groningen en in september ook te zien zal zijn tijdens De Keuze van de Rotterdamse Schouwburg. Mundruczó gaat grof geweld niet uit de weg in zijn  theatervoorstellingen. ‘Als je de waarheid wilt vertellen,’ zei hij in een interview voor Hebbel am Ufer, het Berlijnse theater waar Dementia al eerder te zien was, ‘kun je het geweld niet ontkennen. Ik maakt het niet mooier dan het is. Als iemand zich daardoor geprovoceerd voelt, zegt dat meer over die persoon dan over het stuk.’

Wis en zeker maakt hij het niet mooier dan het is. De eertijds prestigieuze kliniek in het stuk is door gebrek aan geld gereduceerd tot één grote ruimte, waar dokter Szatmáry (Roland Rába) en verpleegster Dóra (Kata Wéber) de vijf laatste patiënten verzorgen. Dan krijgen zij bezoek van Janos Bartonek (Ervin Nagy), een steenrijke zakenman die het pand heeft gekocht en de zieken eruit wil werken. Szatmáry en Dóra verzetten zich eerst, maar zwichten snel voor het geld en de charmes van Bartonek.

Mundruczó’s personages zijn ongemakkelijke mengelingen van goed en slecht. Te pas en vooral te onpas barsten zij los in swingende muziek en gezang, die zijn zwarte boodschap extra hard aanzetten. Voortdurend zet hij zijn publiek op het verkeerde been. Karakters die een uur lang onbeweeglijk in een hoekje zitten verrassen plotseling met weergaloze solo’s. De acteurs zijn adembenemend goed, vooral Lili Monori als de dementerende operadiva Mercédesz Sápi. Ze zingen als volleerde operasterren, met name Ervin Nagy. De actie speelt zich af in een overdonderende set; het haveloze interieur van de kliniek vouwt zich op zeker moment samen tot de gevel, waarvoor zich een bizar kerstspel voltrekt.

Dementia is een commentaar op de rauwe mix van nationalisme en kapitalisme in Hongarije, waar ziekenhuizen worden gesloten en economisch nutteloze patiënten op straat komen te staan. De voorstelling pepert ons in hoe dicht deze barbaarse praktijken Nederland zijn genaderd.

Twee jaar geleden ontketende nota bene het College voor Zorgverzekeringen een ‘debat’ over de kosten van de zorg, over de hoofden van de enkele honderden Nederlanders die lijden aan Pompe en Fabry, twee zwaar invaliderende ziekten waarvan genezing niet mogelijk is. De medicatie kost tonnen tot miljoenen per patiënt, maar maakt vaak wel het verschil tussen werken en thuiszitten – bijvoorbeeld doordat een patiënt gemiddeld 28 meter verder kan lopen. ‘Maar de vraag is ook: wat mag die 28 meter kosten,’ aldus twee artsen in een opiniestuk in de Volkskrant, waarin zij stelden dat vergoeding van de medicijnen niet langer thuishoort in het basispakket van de ziektekostenverzekering.

Mundruczó’s arts en verpleegster komen verlaat tot inkeer. Zij besluiten samen met de patiënten in de kliniek te blijven en vermoorden de nieuwe eigenaar. Verlossing brengt dat niet. Het stuk eindigt met de collectieve zelfmoord van de dementerenden en hun twee verzorgers.