Dat er maar twaalf tonen in een octaaf zitten, vond de jonge Harry Partch een belachelijke simplificatie van de akoestische werkelijkheid. Zijn hele verdere leven zou de excentrieke Amerikaanse componist (1901-1974) vervolgens gebruiken om aan te tonen dat het heel goed mogelijk is om 43 tonen in een octaaf te proppen. In Delusion of the fury (1965-66) bereikte dit streven een hoogtepunt.

In de uitvoering van dit stuk tijdens het Holland Festival ontmoet de eigenzinnige Partch zijn Duitse evenknie Heiner Goebbels. Ook Goebbels knabbelt al zijn hele leven aan de codes van de officiële muziekpraktijk als componist, regisseur en uitvoerend musicus. Geen wonder dat hij overstag ging toen hij voor het eerst kennis maakte met het werk van Partch. Volgens Goebbels is Partch erin geslaagd volstrekt nieuwe, ongehoorde klanken te creëren.

Voor die nieuwe klanken moest Partch zijn eigen instrumenten bouwen, een van de redenen dat zijn werk zelden gespeeld wordt. Door het monnikenwerk van de Duitse slagwerker en instrumentenbouwer Thomas Meixner kan Delusion of the fury nu voor het eerst in Europa worden uitgevoerd: Meixner heeft ze allemaal nagebouwd.

Bij binnenkomst in de zaal oogt het podium als een rariteitenkabinet, een volgepropte uitdragerij met de meest bizarre instrumenten. Linksachter staat een kale, gekromde boomstam waarin kalebassen hangen. In het midden van het podium wordt de aandacht getrokken door bouwsels die aan xylo- en vibrafoons doen denken, links- en rechtsvoor staan twee harmoniumvarianten. Langzaam druppelen de muzikanten binnen, uitgedost alsof ze net allemaal van huis komen geijld. De een heeft een blauw mutsje op, de ander zijn bontjas nog aan.

Dan barst het los. Letterlijk ongehoorde klanken stuiteren van alle kanten van het podium de zaal in. Het is ritmisch en aritmisch tegelijk, met een prominente rol voor het slagwerk maar ingekleurd met klanken die vanuit het bovenaardse lijken te komen. Omdat Partch vindt dat hij vrijelijk mag jatten van alles wat de geschiedenis aan muziek heeft voortgebracht horen we zomaar echo’s van liturgische muziek voorbijkomen. Veel later meen ik zelfs, gedeconstrueerd weliswaar, het fluitstukje uit Una paloma blanca te horen maar dat kan natuurlijk niet. De delusie heeft me bij de lurven.

In de compositie worden twee op zich staande verhalen aan elkaar geplakt. Het ene verwijst losjes naar een Japanse traditie (het Noh-theater), het andere bevat elementen van een Afrikaans verhaal. Maar noch verhaaltechnisch, noch muzikaal zul je Partch kunnen betrappen op concrete verwijzingen.  In het Japanse verhaal  draait het om een Geest en een Zoon, een moordenaar en een vermoordde en een pelgrim. Duidelijker wordt het niet. Geen aria, geen duet. Partch’ wereld is volstrekt autonoom, parallel zo u wilt. In zijn even wonderbaarlijke als krankzinnige overgangen doet hij misschien nog het meest denken aan Monty Python: and now for something completely different.

In het Ensemble musikFabrik heeft dit stuk de ideale uitvoerenden gevonden. Zij weten perfect raad met de door Partch voorgeschreven opdracht dat muzikanten zich niet achter hun instrumenten mogen verschuilen maar deel moeten nemen aan het totaaltheater dat hem voor ogen staat. Ze zijn ook acteurs. Dus zien we ze verschillende rollen aannemen, vrolijk wuiven of een medemuzikant bemoedigend toeknikken.

Delusion of the fury is ooit op plaat gezet, te vinden op Spotify. Maar daarnaar luisteren geeft je slechts een fractie van de ervaring die deze live-uitvoering teweegbrengt. Het is de soundtrack zonder de film. De beelden zijn een essentieel onderdeel van het werk. Magisch, absurd en, het zij nogmaals geschreven, volstrekt ongehoord.