Wie ben je? Waar kom je vandaan? Voor de meeste mensen zijn dat twee simpele vragen met twee simpele antwoorden: een naam, en een land of desnoods een stad. Voor Johan Fretz is de verwarring groot, want hij kan voor het eerste antwoord kiezen uit zwart, wit, grijs of gekleurd en het antwoord op de tweede vraag kan onder meer Dordrecht, Almere, Amsterdam, Duitsland of Suriname zijn. Een reis naar Suriname, het geboorteland van zijn moeder, gaf hem eindelijk het antwoord, waar hij vrede mee heeft

Echt een zorgeloze jeugd heeft Johan Fretz niet gehad. Zijn moeder is als jong meisje vanuit Suriname naar Nederland gekomen en heeft nooit helemaal haar draai kunnen vinden. En dat is een milde omschrijving voor haar psychische problemen. Zijn vader, wiens familie voor Hitler naar Nederland is gevlucht, kan niet zonder drank. Het huwelijk bestaat uit liefde en vechten. Vooral door het afwijkende gedrag van zijn moeder heeft de jonge Johan besloten dat hij wit is, door en door een gewone Nederlander. Wat hem betreft hoeft hij dan ook nooit het geboorteland van zijn gekke moeder te zien. Ook maalt in zijn hoofd de schizofrene Surinaamse wens van opkleuren. Kies een wittere partner uit, want voor het nageslacht geldt: hoe witter hoe beter.

Toen Johan Fretz een aantal jaren geleden zich provocatief presenteerde als de minister-president van de toekomst kwam hij in het meningencircuit terecht. Een jonge brutale gast die overal iets van vindt is een genot voor de talkshows en kranten. Ook als cabaretier dook Fretz die richting op. Maar het bevredigde niet. In zijn huidige voorstelling (geregisseerd door Rick Stout), die is gebaseerd op zijn recent verschenen roman Onder de Paramariboom, neemt hij duidelijk afstand van dat dolgedraaide meningencircus. Hij doet dat heel simpel en effectief door als een negatieve mantra het zinnetje ‘Ik vind, ik vind’ te herhalen.

Nadat Diederik van Vleuten met zijn historisch getinte verhalen over Nederlands-Indië, de Eerste Wereldoorlog en Churchill het cabaretgenre heeft verbreed, is het genre nog wat verder opgerekt door de humoristisch-filosofische verhandelingen van Tim Fransen. In De zachtmoedige radicaal bewandelt Fretz met zijn persoonlijke zoektocht naar zijn identiteit weer een ander zijpaadje van de cabaretroute. Hij plaatst zich in de Surinaamse verhalentraditie. Fretz als een tru toriman.

Dat pakt voor de pauze niet helemaal gelukkig uit. Het lijkt alsof we naar een beetje suffige EO of NCRV-aflevering zitten te kijken van een serie die de sentimentele titel Naar het land van mijn moeder zou kunnen dragen. Al heb je maar een paar artikelen over Suriname gelezen dan wordt er in die eerste drie kwartier niets nieuws verteld, ook al doet gitarist Maarten Stok nog zo zijn best om de boel tot leven te brengen.

Na de pauze, als Fretz echt met zijn moeder op stap gaat, slaat hij een andere toon aan. Het begint met een krachtige en tot nadenken stemmende rap in Ku Klux Klan-kledij waarin de nare sociale opvattingen en de Gutmensch door elkaar worden gehusseld.

Moeder biedt hem een levensvisie waar hij mee uit de voeten kan, en waarmee de krampachtigheid kan worden bestreden: je moet niet overal tussendoor willen zweven, maar je moet er tussendoor dansen. De rust in het hoofd is compleet als moeder de navelstreng van haar zoon heeft meegenomen in een kistje dat plechtig in de Surinaamse grond wordt begraven. Fretz kan vervolgens ‘rond, zacht en gevaarloos’ door het leven.

De humor komt een beetje knel te zitten in de ernst van het verhaal, maar de oprechtheid van Fretz maakt veel goed.

Foto: Rick Stout