Grootschalige muziektheaterproducties op bijzondere locaties trekken de laatste twee jaar een opvallend groot publiek. Met enorme casts trokken onder andere Het pauperparadijs, Het verzet kraakt en Operatie IJssellinie tienduizenden bezoekers. Het moet raar lopen, wil ook De wilde deerne de komende maand niet tienduizend bezoekers trekken.

Wat al deze producties gemeen hebben, is dat ze een vorm van community theater bieden, gebaseerd op een lokaal verhaal en waarin professionele theatermakers niet alleen samenwerken met amateurspelers, maar ook met honderden vrijwilligers, zodat de productie een gezamenlijk product van een hele stad wordt.

Deze eerste Zwolse Stadsproductie heeft als uitgangspunt het verhaal van het wolvenmeisje, in de volksmond al snel de ‘wilde deerne’ genoemd. Zij werd  in 1717 in verwilderde toestand in de bossen rondom Zwolle gevonden. Ze kon niet praten en at alleen voedsel dat ze in de natuur kon vinden, maar wie was zij? Later bleek het te gaan om de Antwerpse Anna Maria Jennaert die op jonge leeftijd was ontvoerd, maar haar verhaal bevat veel gaten. Hoe had zij jaren in de bossen kunnen overleven? Was zij altijd alleen? En hoe kwam zij van Antwerpen in Zwolle, ‘de stad aan het eind van het alfabet’?

Vragen waarop historicus Wim Coster tevergeefs antwoord probeerde te vinden. Maar waar een historicus zich aan de feiten moet houden, bieden gaten in een verhaal theatermakers alle ruimte. Een grote rol is in de voorstelling daarom weggelegd door een historicus (mooi gespeeld door Elout Hol) die in zijn speurtocht naar de feiten en vooral het ontbreken daarvan verstrikt raakt in de tijd. Zijn werkkamer is vervallen tot een omgevallen boekenkast. De chaos is zijn hoofd wordt alsmaar groter. Het enige dat hij kan doen is de enkele feiten van haar ontvoering terugspoelen – wat resulteert in twee zeer vermakelijke versneld en vertraagde terugspoelscènes.

De deerne zelf wordt gespeeld door vier actrices van verschillende leeftijd, we zien haar zo als kind, tiener, puber en jonge vrouw. Net als de historicus zijn ze alle vier verdwaald in de tijd en bevinden ze zich in een wereld die hen niet begrijpt en die zij niet kunnen begrijpen. Behendig koppelt regisseur en schrijver Ko van den Bosch deze vervreemding in vele van de maar liefst veertig scènes aan modern onbegrip. Dat van takkenmensen, ‘social media girls’, verveelde ‘feeksen van Zwolle’, maar ook van een boze burger die geen begrip heeft voor economische vluchtelingen. Dat begrip wordt volgens haar veel te beperkt gehanteerd: met haar drukke werkagenda en vreemdgaande man is zij immers ook een vluchteling voor de economie, ‘alleen noem ik dat vakantie’, en daarin heeft zij geen behoefte aan ‘ronddobberende kinderen’.

En dat is nog maar het begin. In moordend tempo krijgen we ook nog een heerlijk over de top lesje over Antwerpen van een Vlaamse stewardess, een circusprocessie, een eerbetoon aan de legendarische conference van de clichémannetjes waarin zoveel mogelijk synoniemen voor ‘de daad’ gebruikt worden, een graafmachine die doodleuk een deel van het decor aan gort rijdt, mannenkoor Koorbazen, tientallen figuranten, de Opgezwolle Man en een sprekende hond (Jules van Rijn) die als enige het hoofd een beetje koel weet te houden.

Dat alles in een enorme hal, met een al even groot speelvlak. Mooi dat het decor daarom uiterst sober is gehouden en bestaat uit verrijdbare bouwstellages met daarin takken die de Zwolse bossen (niets meer van over) suggereren. Ook de muzikale begeleiding is nergens te opdringerig en samen met zijn co-regisseurs Jolmer Versteeg (De Jonge Honden) en Elout Hol (Theater Gnaffel) weet Van den Bosch een goede balans te vinden tussen massale scènes en meer intieme momenten.

Niet elke scène is even sterk en verwijzingen naar de actualiteit zijn hier en daar al te geforceerd. Zo moet het opzwepende en te moralistische slot het afleggen tegen de veel betere voorlaatste scène waarin de volwassen deerne (Lune van der Meulen) herenigd wordt met haar moeder, maar haar drie jongere varianten verloren in tijd alleen laten. De voorstelling is ook te lang. Maar een project als dit moet niet zozeer beoordeeld worden op individuele acteerprestaties of losse scènes. Het gaat om het grotere geheel, iedereen een plek geven, om het spelplezier dat van alle medewerkers afspat, de betrokkenheid bij wat hier en nu in een theatrale vorm meer dan duizend spelers, vrijwilligers en bezoekers bijna twee uur lang verbindt. Die enorme IJsselhal is even niet kil en deprimerend, maar intiem, inclusief en het podium van de stad.

Foto: Erik Franssen