Dit was een historisch theatermoment: zondag 28 november gingen de theaters in een onheus bedachte avondlockdown om 17:00 uur dicht. De BarokOpera Amsterdam bracht in de Koninklijke Schouwburg in Den Haag de al enkele malen uitgestelde première van De vuurtorenwachter, die precies 56 minuten duurde, dus eindigde om 16:56. Het laat weer zien hoe de theaterwereld aldoor inventief reageert op de achtereenvolgende coronamaatregelen. Maar weer heeft het niet mogen baten, helaas.

De opera zelf is een toonbeeld van tijdloze, muzikale schoonheid. Onder muzikale leiding van Frédérique Chauvet en in de regie van Vincent van den Elshout krijgen hoogtepunten uit het repertoire van Purcell, Monteverdi en Händel plaats in een verhaal van een onmogelijke liefde tussen een zeemeermin en een vuurtorenwachter. De wachter, bariton Vitali Rozynko, is bevangen door onrust; zijn vrouw is overleden en hij legt telkens bloemen bij haar grafsteen aan de voet van de toren. De musici met hun authentieke instrumenten hebben in het decor van Henk van der Maazen plaatsgenomen op de rotsen. Sopraan Elvire Beekhuizen ‘zweeft’ in wit gewaad over het podium, zij symboliseert de geest van de overleden vrouw. Onder een zeeblauwe, zijdeachtige doek ligt een zeemeermin verscholen die langzaam tot leven komt. De kostuums zijn van Emilie Lauwers.

Acrobate en danseres Francesca Orso vertolkt de zeemeermin. Met elegant-soepele bewegingen laat ze het doek opbollen als de golven van de zee zelf. Dan komt ze te voorschijn en danst en beweegt prachtig, alsof ze inderdaad een zeemeermin is die langzaam ontdekt hoe ze zich op het land moet bewegen. Er ontstaat liefde tussen de wachter en de vrouw. De muzikale begeleiding gaat mee in de mouvementen van hun harten. Zowel de zang als de instrumentale muziek is een mix van aria’s en duetten uit King Arthur en The Fairy Queen van Purcell. Ook het koor zingt mee, zoals in het weergaloze ‘Hush no more’. ‘My dearest, my fairest’ is het duet van beiden. Bij wijze van ouverture klonken ook al twee stukken uit Purcells semi-opera The Prophetes, of ook Dioclesian (1690).

Ierse volksmuziek op harp en met traditionals als de ‘Swallowtail Reel’ speelt een beslissende rol. De mythe van de zeemeermin leefde sterk in de Keltische muziek en in de verhaallijn krijgt dit een dramatisch karakter. Hoewel er aanvankelijk toenadering is tussen de bijna vrouw-van-het-land geworden meermin en de wachter ontstaat er geleidelijk verwijdering; de vrouw mist de zee en verlangt terug naar haar eigen wereld. Dit wordt muzikaal vertolkt door de aangrijpende klacht ‘Lamento della Ninfa’ van Monteverdi, een madrigaal uit het achtste boek. Beekhuizen vertolkt de gevoelens van de zeemeermin. Ook klinkt er Keltische muziek op haar danssoli. Als zij tot slot ook de vuurtorenwachter mee de zee in lokt, dan zingt Rozynko met grote kracht en ook theatrale expressie de ‘Cold Genius Aria’ (‘Cold Song’) van Purcell uit King Arthur (1691).

Het lijkt allemaal ingewikkelder dan op het toneel verbeeld wordt. Alle verhaallijnen en muziekstukken lopen vloeiend in elkaar over, begeleid door het ensemble dat rijk is aan klankkleur met klavecimbel, viola da gamba, harp en de vihuela (een gitaar). Frédérique Chauvet bespeelt de traverso, de voorloper van de hedendaagse dwarsfluit. Een extra dimensie aan de voorstelling geeft de gebarentaal, uitgedrukt door alle leden van het ensemble die les kregen van Mirjam Stolk en Iris Wijnen (beiden docente gebarentaal). Dat geeft mooie beelden, bijvoorbeeld in het lied ‘Hush no more’ waarin de stilte wordt gezongen én verbeeld. Zo gaan fysieke expressie, zang, dans en barokmuziek indringend samen.

Helaas zorgt de avondlockdown ervoor dat de voorstellingen voor december afgelast zijn; wat een onheuse bejegening van zoveel moois. Bovendien heeft BarokOpera met de gebarentaal juist die anderhalve meter afstand gerespecteerd.