Begin er maar aan. Molières zeventiende eeuwse karakterkomedie, die oorspronkelijk meer dan tien personages telde, hertalen naar het nu en uitvoeren met een cast van zeven acteurs. Acteurs die, niet te vergeten, uitsluitend van Surinaamse of Antilliaanse afkomst zijn. Regisseur Hans van Hechten waagde zich eraan.

Maar we gaan het stuk niet surinamiseren, zei hij eerder in een interview in NRC Handelsblad. Van Hechten heeft ‘klassiek, westers toneel’ voor ogen. Dus om een en ander meteen maar even uit de lucht te helpen, knalt acteur Kenneth Herdigein er in de opening gelijk alle grappen over Surinamers doorheen: dat ze, zoals we zien, best wel op tijd kunnen zijn, dat witte acteurs te duur waren, maar dat zwart veel meer licht nodig heeft dus alsnog een kostenpost van jewelste is. Gemoedelijk, als een echte stand-upper, gaat hij verder met het voorstellen van alle acteurs.

De opening is feestelijk en voelt aan als een heuse publieksopwarmer. De oorspronkelijkheid en het plezier in die eerste tien minuten staan in schril contrast met de rest van de voorstelling. Van Hechten heeft de voorstelling weliswaar herschreven – er zijn wat personages samengevoegd, de taal is hedendaags en er zit een Wildersgrapje in – maar toch blijft het stoffig aanvoelen. En dat is een uitkomst die met zo’n groep jonge, enthousiaste acteurs niet was te verwachten.

Dat zit hem enerzijds in de tekst. Die is weinig creatief en puur erop gericht de anekdote voort te stuwen, zonder ruimte om diepgang aan de personages te geven. Molières komedie gaat over een man – Harpagon de vrek (Maikel van Hetten) – die geld verkiest boven alles, die graait en neemt en ondertussen iedereen om hem heen verliest. Elke drijfveer en alle emoties worden uitgebreid en expliciet in de tekst aangemeten. Het moment waarop de vrek een uitleggerige monoloog, waarin hij vertelt dat hij zijn geld niet op de bank heeft staan maar thuis heeft liggen, afsluit met ‘oh God, ik zit weer in mezelf te praten’ is tenenkrommend.

Door de overdreven, kluchtige speelstijl wordt het lastig om je met de personages te identificeren. Het levert weliswaar regelmatig een lach op – de acteurs gaan in dit grote spel echt tot het uiterste, Michiel Blankwaardt belandt in de rol van de knecht regelmatig op de grond, en een enkele keer zelfs op de eerste rij – maar echt gevaarlijk, schrijnend of droevig wordt het nergens. Daardoor blijft die lach toch steeds aan de oppervlakte.

Ook de drie musicalliedjes die in het stuk verweven zitten helpen niet mee. Ze zijn moeilijk te duiden: het stuk is al zo op de grap geregisseerd, dat een extra knipoog volstrekt overbodig is. De teksten zijn bovendien wel erg Sinterklaas: gaat heen / laat mij alleen / alleen bemind / door wat ik in mijn geldkistje vind. Als deze liedjes als grap zijn bedoeld, dan zijn ze niet grappig genoeg, en serieus bedoeld zijn ze misplaatst.

Van Hechten profileerde zich als regisseur voornamelijk met semiprofessionele producties op bijzondere (buiten)locaties. De tekst van Molière vraagt om een heldere regie, die het stuk echt naar deze tijd durft te trekken: bijvoorbeeld door de ongedwongenheid van de opening verder in het stuk door te voeren. Hij heeft een handvol fijne acteurs, maar geen bedding weten te creëren om die echt tot hun recht te laten komen.

Ere wie ere toekomt, en de sterren voor deze voorstelling gaan uitsluitend naar de acteurs, die binnen de krappe kaders die voor hen geschapen zijn alles uit de kast halen om er het beste van te maken.

Foto: Jean van Lingen