De schotten in het toneelbeeld staan een soort van in de weg. Maar voor wie precies? Voor ons staan ze perfect. Alleen de spelers kunnen elkaar soms niet zien. Tijd voor een herdefiniëring van het begrip ‘zichtlijnen’? Welkom op de nieuwe avond van Discordia.

Tijdens een tweede verplaatsing van de acht dicht op elkaar geplaatste hoge schermen gaat er iets bijna mis. Een toneelspeler wist zich het zweet van het gelaat en verzucht: dat was op het nippertje. Die terloopse opmerking roept de hier onmiddellijk hardop gestelde vraag op wat u en ik verstaan onder ‘op ’t nippertje’? En of dat op het toneel eigenlijk wel kan en of het daar hetzelfde betekent? Aangezien alles op een toneel immers berust op afspraken.

Maar wat zijn die afspraken dan precies? En hoe komen ze tot stand? En bestaan ze wel echt? En als je binnen die afspraken oorzaak en gevolg achterstevoren of ondersteboven speelt, hoe verhoudt de toneelwerkelijkheid zich dan tot de reële?

In de serie toneelavonden over wat vanzelfsprekend lijkt in de opbouw van een toneelavond zijn we ondertussen de invloed van de grootmeester der nagebootste geloofwaardigheid Stanislavski linksom en rechtsom gepasseerd en aangeland in het gebied van het onderuit schoppen van de vanzelfsprekendheden. Oftewel in het territorium van de verheviging van de werkelijkheid. Niet zozeer in de emotionele zin van dat begrip. Want hoewel de toneelspelers van Discordia heftig te keer kunnen gaan, is die valkuil (die aan Stanislavski voorbij ligt) niet wat hen in de eerste plaats lijkt te interesseren. De avond heet dan ook niet verheviging maar Verteekening, waarbij u zelf mag uitmaken wat die boventallige ‘e’ betekent, áls-ie al iets meer betekent dan het woord zelf: de afgebeelde realiteit als een bewuste verschrijving van de werkelijke.

De avond dat ik Verteekening voor het eerst zag, werd over dit mogelijk filosofische maar op het toneel ten diepste existentiële vraagstuk ongeveer op driekwart van de avond een zinderende monoloog (of was het toch gewoon een vertoog vermomd als monoloog?) gesproken die vele echo’s bevatte van de toneelpioniers die op het strooibiljet van de voorstelling worden bedankt. Van een van hen, Edward Gordon Craig, werd honderdzes jaar geleden voor het eerst een tekst in Nederland gepubliceerd, met deze kernzin: ‘Leven zou ik in het theater willen brengen, niet door levende dingen, maar door dingen die geen leven hebben voordat de kunstenaar ze heeft beroerd, en ze daardoor tot leven heeft gebracht.’ Die zin lijkt motto en Leitmotiv voor deze hersenknersend mooie toneelavond.