De individuele wandelvoorstelling De Val neemt de gelijknamige roman van Albert Camus als uitgangspunt. De rosse buurt van Amsterdam en de bruggen in Parijs zijn verruild voor die van Groningen, maar de desillusie van de hoofdpersoon Clamence is even groot. De voorstelling zet een duister verhaal af tegen een opgepoetst decor. Dat levert spanning op.

De Val, die ik liep in de middag van 16 augustus, is onderdeel van het lokale programma van Noorderzon Festival for Performing Arts & Society en is gemaakt door componist Renger Koning en theatermaker Ko van den Bosch. Diamanda La Berge Dramm speelt viool en Frits Selie deed de zakelijke leiding.

De wandeling volgt Camus’ verhaal over advocaat Clamence die zichzelf zag als rechtschapen mens, maar van zijn eigen voetstuk valt nadat hij verzuimt in te grijpen als een vrouw zich van een Parijse brug stort. De makers nemen je mee op een slingertocht van het ene café, het Harbour Café op de hoek van de Oosterhaven, naar het andere, De Sigaar op de hoek van Hoge der A. Beide plekken zijn vooral opgeruimd en fris gedecoreerd. De diepte van de val van de man die me via de koptelefoon zijn verduisterde zelfbeeld voorlegt, is er niet erg voelbaar.

In Groningen wordt flink aan de weg gewerkt en op meerdere punten in de wandeling vragen de afzettingen en omleidingen de aandacht. Daardoor mis ik soms een deel van de door Van den Bosch bewerkte en ingesproken tekst. Dan wint het oog het van het oor. Maar zittend in de hoge hal van het Groninger Forum of op een bankje met uitzicht op een bouwplaats dringt zijn rauwe stem goed door. Dan lijkt hij naast me te zitten en zegt hij als een goede vriend: ‘Kom, tijd om te moven.’ De compositie van Koning, een mooie mengeling van elektronische klanken, viool en straatgeluiden, maakt van de oude binnenplaatsen naast de kerken en de klinkerstraatjes haast een filmdecor. De soundscape intensiveert het beeld, waardoor mijn aandacht opnieuw vooral daar naar uit gaat.

Hoe verhoudt zich dat sterke beeld tot het toch ook heel sterke gegeven dat deze man, deze mens, zichzelf plotseling als moreel gevallene ziet? En daarmee de hele mensheid? Er is een duidelijke tegenstelling tussen het verval in de monoloog en alle bouwlust in de stad – de brandschone café’s, de blinkend nieuwe cultuurkolos het Forum, de kleurige nieuwbouw op het ooit half braakliggend Ciboga-terrein. Pronkjuweel Groningen poetst zich op. Wat is de staat van de mens als die zijn hele leefomgeving mooi en netjes wil hebben? Dronkenschap, naar de hoeren gaan, het verborgene: elke stad had zijn plekken voor de tegenkleuren van het fatsoen. De Val roept de vraag op of er vandaag nog plaats is voor die donkerte. Zijn we werkelijk zo fatsoenlijk nu, als soort, of weten we ons geen raad met het rafelige, de drift, de grauwheid?

Ook de raamprostitutie verdwijnt uit de binnenstad. In de Hoekstraat, met de Muurstraat en de café’s aan de Driften de voormalige rosse buurt, zijn de ramen leeg. De panden daarachter worden verbouwd tot woonhuizen, keurig in de lak. In de waterige zon, tussen de stokrozen, vraagt de stem van Van den Bosch me om weer eens tegen de pui van zo’n pand te hangen, wat ik doe, met uitzicht op de gipsplaten en zakken cement daarbinnen. ‘Gewoon weer eens tegen de pui aanpissen’, zegt Van den Bosch. Toen ik hier om de hoek woonde, zag ik het ’s avonds regelmatig gebeuren, zo pal naast de deur van bruine kroeg Het Beloofde Land. Het zou in dit decor een gotspe zijn.

Foto: Lucas de wit