Tegen het einde van de voorstelling vliegt er ineens een echte roofvogel van achter de coulissen naar de composthoop-grote besneeuwde nep-Alpen links achter op het podium, gelokt door een lekker hapje dat daar voor hem is klaargelegd. ‘Ooohhhh!’, doet de zaal, tot de nok gevuld met overwegend zeer welstandige zestigplussers. 

Zo te horen is de cameo van de vogel voor velen van hen een hoogtepunt. De bijna drie uur theater daarvóór bracht dit publiek niet verder dan af en toe een lauw lachje, ondanks nepsneeuw, neppistoolschoten, live video, een pianist die vrijwel voortdurend live muziek speelt, en een reusachtig decor dat na de pauze wordt opgetakeld, maar duidelijk zichtbaar dreigend boven het podium blijft hangen. 

Welkom bij De Toverberg, een theaterversie van de beroemde roman van Thomas Mann uit 1924, die op 16 april in Internationaal Theater Amsterdam in première ging. De bewerking is van Stef Aerts en Marie Vinck van de Vlaamse groep FC Bergman, en zij maakten hem met het vaste ITA-ensemble. Mann begon aan het boek in 1912, na een bezoek aan zijn vrouw Katia Pringsheim, die vanwege een longaandoening enkele maanden verbleef in het sanatorium op de Schatzalp, hoog boven het deftige Zwitserse skidorp Davos. 

Geïnspireerd door de doktoren en patiënten die hij daar ontmoette, stond Mann aanvankelijk een novelle voor ogen, een satirische versie van zijn al even legendarische Der Tod in Venedig uit 1911. De uitbraak van de Eerste Wereldoorlog dwong hem echter te stoppen, en toen die eindelijk voorbij was, kon hij niet anders dan zijn oorspronkelijke concept ingrijpend te herzien, even ingrijpend als de verhoudingen in de wereld door die oorlog waren veranderd. 

En zo werd de novelle een roman van meer dan duizend pagina’s, bevolkt door een leger personages, die lange, soms heftige gesprekken voeren over zwaarwichtige onderwerpen als de rede versus de hartstocht, de wetenschap versus het geloof, de ziel versus het lichaam en ziekte versus gezondheid. Buiten dat is de tekst doordrenkt van symboliek en andere verborgen boodschappen.

De hoofdpersoon Hans Castorp is aanvankelijk van plan drie weken in het sanatorium te verblijven – net als Mann zelf, toen hij Katja bezocht. Uiteindelijk blijft Castorp er zeven jaar hangen – het getal zeven is bijna een personage op zich in Der Zauberberg. En dan is het boek ook nog eens een vehikel voor Manns observaties over hoe wij omgaan met tijd. Zo wijdt hij vijf van de zeven hoofdstukken aan de eerste zeven maanden die Castorp in het instituut doorbrengt. 

Het getuigt van een bewonderenswaardige ambitie om zo’n literaire kathedraal te bewerken tot live theater. Maar ik vraag me af of deze specifieke tekst zich daar überhaupt voor leent. Zeker het eerste uur van De Toverberg komt de toeschouwer ogen, oren en hersencellen tekort om het bombardement aan informatie en indrukken te verwerken. 

Het enorme decor verbeeldt het interieur van het sanatorium, behangen met replica’s van schilderijen en muurschilderingen uit het begin van de 20ste eeuw, die allemaal keurig worden verantwoord in de digitale brochure bij de voorstelling. Door de vele deuren, gangen en ruimtes is het een komen en gaan van personages, en van de cameraman die de live videobeelden maakt. Bij Mann staat het afgelegen sanatorium voor de benauwde binnenwereld van een elite, die ieder contact met het echte leven is kwijtgeraakt. 

In De Toverberg lijkt die haast urenlang te exploderen, tot een grenzenloos, über-3D-universum. Vóór de pauze stapelt de camera via twee beeldschermen continu scènes in de verborgen krochten van de labyrinthische set op de toch al overdadige actie op het toneel, dat aan de zaalkant is uitgebreid met een cabaretachtige setting van gedekte vierkante tafeltjes met rondom stoelen. Deels bezet door toeschouwers, deels voor de acteurs, die daar maar spaarzaam gebruik van maken. Deze tussenzone komt over als een afterthought: o ja, we moeten ook nog een beetje de zaal in. 

De acteurs spreken hun topzware volzinnen vaak door elkaar heen uit, waardoor ze niet meer te verstaan zijn. Laat staan dat het publiek de ruimte krijgt om de betekenis ervan te laten bezinken. Wat evenmin helpt, is dat de spelers hun voordracht voornamelijk variëren door vaak hard en langdurig tegen elkaar in te schreeuwen. 

In de brochure vertellen Aerts en Vinck hoe verrast zij waren door de humor in Manns boek. ‘Die geestigheid nodigt uit tot spelen.’ Maar De Toverberg schiet vaak door in slapstick. De wat lauwe lachjes van het ITA-publiek verraden vooral verwarring. Wat is dit nou? Een live dramatisering van verfijnde intellectuele diepzinnigheden, of een parodie daarop, een karikatuur daarvan? 

Slechts een paar momenten beklijven, of creëren wezenlijk nieuw theater, dat ontstijgt aan de brontekst, en daar iets aan toevoegt. Dat laatste gebeurt als Aerts en Vinck een luidruchtig carnavalsfeestje op de Schatzalp, een van de beroemdste scènes uit het boek, geleidelijk laten stollen tot een tableau uit een droomwereld. Wat blijft hangen, is een absurd betoog over het menselijk lichaam van de geneesheer-directeur Hofrat Behrens, gespeeld door Pierre Bokma. 

Na de pauze speelt Bokma ook Mynheer Peeperkorn, een rijke bourgondiër die aan de haak is geslagen door Clawdia Chauchat (Hélène Devos), de love interest van Castorp (Maarten Heijmans). Bokma geeft een verpletterende dronkemans monoloog ten beste, zoals hij dat als geen ander kan. Maar die zuigt wel erg veel licht weg van de andere personages. Hans Castorp is in de roman toch al meer de drager van de handeling dan een volledig uitgetekend karakter. In deze overladen Toverberg krijgt Heijmans domweg de tijd en de ruimte niet om Castorps ontwikkeling geloofwaardig uit te beelden. 

Thomas Mann heeft met zijn magnum opus zichzelf en de wereld rondom hem heen willen herformuleren, nadat die wereld door de Eerste Wereldoorlog totaal overhoop was gegooid’, zo verklaren Aerts en Vinck hun keuze voor Der Zauberberg. ‘Misschien heeft onze wereld vandaag, met zijn snel veranderende gedragscodes, zijn versplinterde ideologieën en ambigue moraal evenzeer nood aan een hernieuwde categorisering van begrippen en van onszelf.’ 

Maak van dat ‘misschien’ maar rustig ‘zeker weten’. De grote vraag is alleen, waarom dat ‘hernieuwen’ zo zwaar moet leunen op iconische bronnen uit de 19de en 20ste eeuw. Uit de begeleidende teksten blijkt dat het Aerts’ en Vincks idee was om Der Zauberberg te theatraliseren. Maar De Toverberg valt niet los te zien van de boek- en filmbewerkingen waarin ITA al jaren grossiert. De Stille Kracht (2015), naar een roman uit 1900. Dood in Venetië, naar een andere Mann, uit 1911. The Fountainhead (2014), naar een boek uit 1943. Scènes uit een huwelijk (2005), naar een film uit 1973. En dat is nog maar een kleine greep. 

Zo’n geprivilegieerd instituut als ITA behoort een voortrekkersrol te spelen, een artistiek lichtbaken te zijn binnen de gemeenschap die het dient. Zoals NTGent dat is onder Milo Rau, en Het Nationale Theater onder Eric de Vroedt. Met wezenlijk nieuw werk, dat actuele issues binnen die gemeenschap vertaalt naar het theater. ITA beperkt zich te vaak tot een gemakzuchtig en behaagziek refereren aan de bestaande culturele bagage van een al even bevoorrecht publiek. Nu er opnieuw een wereldoorlog dreigt, net als in 1914, verbleekt veel van het ITA-repertoire steeds verder tot een ritueel dansen op de toverberg van de herkenning en de herhaling.

Om het zijn trouwste bezoekers nog comfortabeler te maken, giet ITA de meeste van zijn voorstellingen in de vorm die zij al kennen uit hun totaal gemediatiseerde omgeving. In een spervuur aan kanalen, geluiden en beelden, die in de schouwburg net zo min beklijven als thuis, op kantoor of in de auto. In De Toverberg botst deze aanpak definitief op zijn uiterste grens. 

Foto: Dim Balsem