De gruwelen van de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog werpen hun schaduw over het bestaan van de overlevenden. Slachtoffers, daders, hun partners en hun kinderen: niemand ontkomt aan de onbenoembare herinneringen aan die bloedige strijd. Alfred Birney schreef er de roman De tolk van Java over. De toneelbewerking daarvan levert een indrukwekkende voorstelling op.

Vuile handen heeft ongeveer iedereen die zich  – tijdens de Tweede Wereldoorlog en nadien – actief heeft bemoeid met de oorlog en de vrijheidsstrijd in Nederlands-Indië. Dat verklaarde zich in 1945 onafhankelijk, maar die onafhankelijkheid werd Indonesië pas in 1949 officieel gegund door Nederland.

Deze hele periode stond in het teken van oorlog, conflicten, veldslagen, officiële moordpartijen en moorden op particulier initiatief. Voor Indische mensen die toen naar Nederland kwamen, is aan buitenstaanders nauwelijks uit te leggen wat er is gebeurd, hoe zij daar onder geleden hebben en hoe die tijd hun leven kleurt en beïnvloedt.

Over deze episode gaat de autobiografische roman De tolk van Java (2016) van Alfred Birney (1951). Het bekroonde boek is in de eerste plaats een portret van zijn getraumatiseerde vader, en in de tweede plaats een verslag van hoe je jeugd wordt verziekt als je zo’n vader hebt. Ignace Cornelissen nam de bewerking van roman naar stuk voor zijn rekening, Olivier Diepenhorst regisseert het onder de vlag van Hummelinck Stuurman Theaterbureau.

De tolk van Java ontwikkelt zich in iets minder dan twee uur tijd van een particuliere familiegeschiedenis, het verhaal van een huwelijk en een gezin, tot het angstaanjagende relaas van een bloedige guerrillaoorlog.

In het toneelbeeld van Tom Schenk komt die ontwikkeling helder tot uitdrukking. In een rechtop staand, vierkant grijs vlak met plooien erin, kun je de droge aarde van Java zien, de wortels in de grond rond een boom die op kale grond staat. Of de golven in het water rond het eiland. Vervolgens plaatst Schenk schermen op het podium met silhouetten van mensen: de geesten van de doden die de levenden achtervolgen.

Zoon Alan verschijnt op het nog lege podium met een enorme stapel volgeschreven papier: het zijn de oorlogsherinneringen van zijn vader, Arto. Alan en zijn broers en zussen hebben ernstig te lijden gehad onder die vader. Voorzien van een extreem kort lontje en een harde hand, was Arto een vader die sloeg, mepte en trapte, die zijn kinderen bewerkte met zijn riem.

Het lezen van die oorlogsherinneringen is voor de zoon een eye-opener, Arto heeft ontelbaar veel doden op zijn geweten. Maar de zoon is ook woedend: zijn jeugd is kapot gemaakt door die vader, hij is er zelf een schichtige man door geworden.

Benja Bruijning is uitstekend in de rol van de zoon die heeft moeten verdragen dat zijn gewelddadige vader het gezin terroriseerde en het uiteindelijk stuk maakte. Bruijning omarmt zichzelf met het grote oranje vest dat hij draagt, troost zichzelf. Hij praat, smeekt, valt uit, briest, schreeuwt, fluistert, huilt, kruipt over de grond. Is liefdevol, gekwetst, bang, verlegen. Zijn timing en ritme zijn geniaal: Bruijnings golft van rustig naar ratelen, hij valt in de rede en laat zich in de rede vallen.

De moeder van het gekwetste gezin is een naïeve Brabantse vrouw die viel voor Arto, de ‘Indischman’. Die mooie bruine jongen veranderde in een beest toen zij zwanger was. Marie Louise Stheins zet de machteloos toeziende moeder neer als een vrouw die nauwelijks begrijpt wat haar is overkomen. Die niet slim genoeg is om de situatie te keren, niet sterk genoeg om haar kinderen te beschermen.

In de vaardige handen van Stheins is die onhandige en ongelukkige moeder zowaar grappig. Ze heeft een heel stel droogkomische oneliners tot haar beschikking. ‘Het scheelde niet veel of je was alleen geweest met je vader’, zegt ze tegen de beschadigde zoon; waarop ze een schaterlach laat volgen, bij wijze van commentaar op haar eigen cynische grapje.

Langzaam werkt de vertelling toe naar een climax. Die knalt eruit in de vorm van een indrukwekkende monoloog van oma: over het gewelddadige verleden van Arto. De geest van die Indische moeder, fraai neergezet door Denise Aznam, voert tot dan toe een schimmenspel uit op de achtergrond.

De voorstelling wordt ondersteund door een elektronische soundscape (George Dhauw). Daarin valt aanvankelijk een verwijzing te herkennen naar gamelanmuziek. Later mondt hij uit in zware gitaarrock, dreunend en hier en daar bijna atonaal.

De enige dissonant in een verder uitgebalanceerde voorstelling is Martijn Apituley, als de door gepleegde wreedheden getraumatiseerde vader. Jammer genoeg is Apituley niet tekstvast. Daardoor overtuigt hij niet. Deze nare, zware rol is voor Apituley te hoog gegrepen.

Maar dat is slechts een kleine smet op een verder vlekkeloze voorstelling. De moegestreden zoon sluit vrede met het verleden en met zichzelf: ‘Ik vecht niet meer. Ik hou ermee op.’ Kippenvel.

Foto: Annemieke van der Togt