Midden op het toneel staat een enorme drankfles, tot de rand gevuld met kolkende witte rook. Wanneer vader Janus (Tomer Pawlicki) de fles op zijn kant legt en erin kruipt om er te slapen, sijpelt de rook de fles uit, en omhult langzaam de gedaante van zoon Patichek (Manja Topper). Die blijft op dat moment koppig tegen zus Shir (Paul Knieriem) volhouden dat papa de boel zal oplossen. De thematiek van de voorstelling wordt zo gevangen in een eenvoudige symboliek.

De Stokjesman gaat over drie leden van een gezin: vader Janus, een Poolse aannemer die er het beste van probeert te maken, maar die kampt met een drankprobleem. Zoon Patichek, die zijn vader in eerste instantie op een voetstuk zet, maar gaandeweg tot grote lengtes gaat om de terugkeer van zijn moeder te bewerkstelligen. En dochter Shir, die veel tijd op straat doorbrengt en de ernst van de gezinssituatie beter begrijpt dan haar broertje. De moeder van het gezin is weggegaan. Patichek gelooft dat zij terug zal komen, als ze de kast in elkaar zetten die zij zo graag wil. We volgen het gezin van de Playstation naar de bouwmarkt, het ziekenhuis en uiteindelijk terug naar huis. Gaandeweg daagt bij Patichek de realisatie dat het niet goed gaat met papa, dat zus Shir wel eens gelijk kan hebben en dat mama niet terug komt.

Tomer Pawlicki zet met dit deels autobiografische verhaal een genuanceerde toneeltekst neer, waarin de complexiteit van alle drie de gezinsleden aan bod komt. Iedereen doet zijn best, iedereen maakt fouten, en iedereen wordt beïnvloed door zijn omgeving. Alcoholisme, cultuurverschillen en snel moeten opgroeien staan centraal, en komen het sterkst tot uiting wanneer we Janus’ invloed op Patichek zien: hij scheldt zijn zus uit, sleept de houten planken van de kast achter zijn vader aan, en slaat een drankfles kapot.

De Stokjesman weet deze zware thematiek grotendeels op een lichtvoetige en humoristische wijze te verbeelden. Pawlicki, Knieriem en Topper hebben een goede chemie met elkaar, ze doorbreken de vierde wand, zoeken naar grappen en ironie, en hebben duidelijk lol met de dialogen. Met kleine spelkeuzes maken ze de motieven van de personages invoelbaar; zeker Topper als de tienjarige Patichek, met een veel te groot sporttenue en een klein stemmetje, krijgt lekker tegengas van Knieriems snauwerige puberdochter. De omdraaiing van de man- en vrouwrolverdeling creëert eveneens een luchtige afstand.

Ook de vormgeving draagt bij aan die luchtigheid. De wereld van De Stokjesman bestaat uit primaire kleuren en een handvol rekwisieten. Sommige (scenografische) keuzes voelen door dit minimalisme juist als te veel. De vele lichtknipperingen en geluidseffecten in de scènes waarin Patichek en Shir samen gamen, overstemmen hun dialoog. Terwijl de spanning stijgt tussen Topper en Pawlicki in de bouwmarktscène, dwaalt Knieriem met een Gamma-shirt en een masker over het achtertoneel, en verdwijnt zonder in de scène aanwezig te zijn geweest. Dit soort details voelen aan als slordige zijsporen, die eerder afleiden dan dat ze iets toevoegen.

De Stokjesman bestaat veelal uit staan en praten. In een voorstelling met zo’n gedetailleerd narratief, voelen deze vele talking heads niet als de beste inzet. De geringe vormgeving in combinatie met de vele gesprekken beperken de voorstelling tot een wel erg letterlijke opvoering van de tekst. Er wordt veel aan de verbeelding overgelaten, maar er worden weinig handvatten aangereikt in die verbeelding.

Foto: Sanne Peper