Stokoud zijn ze, rond de 95 jaar, een Oude Man en een Oude Vrouw. Ze zijn opgesloten in een torenkamer in een eenzaam huis omspoeld door de zee. Daar verwachten ze de verlossende komst van een beroemde spreker, een  ’topman’, een Woordvoerder als de redder van de mensheid.

De eenakter De stoelen (Les chaises, 1952) is een van de bekendste absurde toneelstukken van de Frans-Roemeense schrijver Eugène Ionesco (1909-1994), bekend naar titel maar door het officiële toneel weinig gespeeld. Terwijl Met gesloten deuren (1944) van Sartre en Wachten op Godot (1953) en Eindspel (1958) van Beckett wel stand houden, raakte De stoelen vergeten. Van de eerste stukken heeft het tal van kenmerken: opgesloten zijn, wachten op de verlosser, ouderdom, dialogen die geen dialogen zijn. Maar waar Beckett zich een meester van taalvernuft toont, klinken de toneeldialogen van Ionesco veel minder raadselachtig rijk.

Voor Toneelschuur Producties in Haarlem regisseert Jessie L’Herminez de ’tragische klucht’, zoals Ionesco het zelf noemt, als een bonte mix van publieksparticipatie en exuberant spel, van spot en groteske. Op paradoxale manier toont haar regie juist ook de zwakten van het stuk aan.

De kostumering door Lisanne Bovée van actrices Anne Fé de Boer (als Oude Man) en Linda Zijl (als de Oude Vrouw) is grotesk met veel grauw en extreem uitgezakte lichaamsdelen. Het oude echtpaar leeft opgesloten in de herinnering en is nauwelijks in staat tot gangbare communicatie: zinsflarden wisselen ze uit, gestamelde woorden, uitroepen, extatisch gemurmel af en toe.

In de speelstijl laten De Boer en Zijl met nadrukkelijke expressie zien dat zij ondanks de eindtijd waarin ze zich bevinden veel van de nabije toekomst verwachten, dat is mooi. Ze hebben opengesperde ogen, vertrokken mond. En rekenen op gasten, vele tientallen, schimmen en gedaanten uit het verleden. Voor hen zetten ze de stoelen alvast klaar, een voor een. En vervolgens blijven die leeg, door de toeschouwers zelf toebedeeld met verbeelding.

Hier kantelt de regie van L’Herminez. Niet de theatrale inleving van de toeschouwers wordt gewekt, maar het publiek zelf wordt gevraagd zijn zitplaats te verlaten en plaats te nemen op lange banken aan weerszijden van het podium. Het is amusant zoals de spelers het publiek aanmoedigen, al levert de verplaatsing ook veel ruis en gedoe op.

Door deze ingreep kijken wij, toeschouwers, naar de lege stoelen in de zaal waar uiteindelijk de beroemde spreker plaatsneemt, op de eerste rij, in de vorm van een lichtbundel die erheen is gekropen. Hij wordt aanbeden door de Oude Man, wiens idee het was hem uit te nodigen. Hij zou gaan spreken over de vernietiging van de mensheid (in het originele stuk is dat gesymboliseerd door de vernietiging van Parijs), maar ook hoop bieden, want volgens de Oude Man is iedereen gelijk aan elkaar. Hier wisselt Ionesco toneeltaal in voor bijna politiek-propagandistisch taalgebruik, krachtig maar ook eendimensionaal, opruiend maar niet persoonlijk. Waar Beckett nooit een maatschappelijke missie heeft, althans niet letterlijk, heeft Ionesco dat wel.

Er is door de regie en dramaturgie (door Doke Pauwels) van alles en veel overhoop gehaald, versterkt door een noodlottig klinkend geluidsdecor van Janne Piksen. Volgens de regieaanwijzingen moet het stuk eindigen met een toneelpodium vol lege stoelen, waaroverheen confetti dwarrelt, als een balzaal na het bal. De verlossende spreker is nooit gekomen, hij bestaat niet. In deze versie wordt een bezoeker uit het publiek geplukt, die de doofstomme spreker moet verbeelden. Maar dat de gast doofstom is, dat weet in principe alleen de toeschouwer, niet de Oude Man en Oude Vrouw zelf.

De toeschouwer zelf zit er wat verloren bij, ja, wat te doen? In de levensbeschouwing van Ionesco is het leven niet zozeer ‘absurd’, zoals de Franse existentialisten betogen, maar is de mens eerder ‘ongelukkig’ en op zoek naar een ‘absolute grootheid’. Dat is, in dit geval, de topman. Toneelgroep Theater introduceerde in 1969, in Arnhem, De stoelen in Nederland en bracht dat samen uit met Eindspel van Beckett, dat moet een geweldige double bill zijn geweest. L’Herminez (1990) trekt zich niets aan van enige norm, en dat is natuurlijk de kracht en de gave van een jonge maker. Ondanks alle ruis en het gerommel met publiek biedt deze voorstelling beslist amusement (daar had Ionesco niets op tegen, hij hield van spot) en zeggingskracht, al is het alleen al omdat de makers een groteske speelstijl verbinden met de filosofie van het existentialisme. Gewaagd, interessant.

Foto: Sanne Peper