Op 18 mei dit jaar ging de voorstelling De rechtvaardigen in première, de tweede regie van Eline Arbo bij Toneelschuur Producties, naar een tekst van Albert Camus uit 1950. Het was de bedoeling dat de voorstelling dit najaar haar landelijke tournee zou maken. Maar toen de rechthebbenden van Camus ontdekten dat Arbo de dialoog in haar enscenering niet nauwgezet had gevolgd, kwamen ze in verzet en werden de eerder verworven rechten deze zomer alsnog ingetrokken. De rechtvaardigen mocht onder geen beding meer gespeeld worden. 

Om de zo veel tijd is er een auteursrechtenrelletje in de Nederlandse toneelwereld – en ironisch genoeg levert dat bijna steevast juist een extra prikkelende dimensie aan de uiteindelijke voorstelling op. De Warme Winkel verwierf twee jaar geleden met moeite de rechten van Pina Bausch’ Café Müller (voor De Warme Winkel speelt De Warme Winkel), maar thematiseerde dat gegeven vervolgens zodanig dat de voorstelling uiteindelijk spannende vragen stelde over eigendomsrecht en plagiaat.

In diezelfde periode wilden theatermakers Linda Lugtenborg en Annemieke Ros De meiden van Jean Genet spelen, om na een moeizame aanloop te horen te krijgen dat Toneelgroep Amsterdam de exclusieve rechten al in handen had. Ook zij lieten zich niet uit het veld slaan: ze doopten zichzelf om tot collectief DeMeiden en toonden in hun voorstelling Chopchopbangbang de parallellen tussen Genets stuk en hoe jonge makers de gevestigde theaterorde ervaren. Met Toneelgroep Amsterdam als de rijke madame, en zijzelf, twee jonge theatermakers, als de twee dienstmeisjes in kwestie.

En wat had Eline Arbo nou gedaan? Na de eerste drie bedrijven nauwgezet volgens Camus’ tekst te hebben geënsceneerd, plaatste ze een bom onder haar eigen stuk, en in de ronkende puinhopen van Camus’ ideeënstuk reflecteerden de jonge spelers op de tekst die ze net gespeeld hadden. Het leverde misschien een wat onevenwichtige toneelvoorstelling op, maar haar ingreep plaatste de tekst van Camus, zijn personages en daarmee de verschillende opvattingen, kraakhelder in het nu. Wat dat betreft bleven ze juist door rigoureus in te grijpen ergens ook behoorlijk trouw aan de schrijver.

Hoezeer ik het Arbo en haar team ook had gegund dat ze het oorspronkelijk bedoelde stuk mochten spelen, het intrekken van de rechten deze zomer heeft hen nu absoluut een spannendere, interessantere voorstelling opgeleverd.

In een uitgebreide introductie wordt de situatie met buitengewoon veel humor uiteengezet. De spelers – zo zal blijken – hebben daarbij al aardig wat weg van de personages die ze eigenlijk niet mogen spelen. Chiem Vreeken heeft het opvliegerige van revolutionair Stepan, Judith van den Berg het dramatische van Dora, Laura de Geest is streng en vurig als leidster Boria, Benno Veenstra is angstig en voorzichtig als Voinov en Matthijs IJgosse is ook hier de consequente stem van redelijkheid en begrip – ‘de wierook van de vlakke vloer’, bijt Vreeken hem met de nodige scepsis toe –, in het verlengde van de romanticus die zijn personage Yanek is.

En in de hoek zit muzikant Thijs van Vuure, met zonnebril en balalaika – wel of geen stuk, het lijkt hem weinig te kunnen deren. Stoïcijns als een ware revolutionair.

Het grote verschil met De rechtvaardigen, is dat de spelers nu iets concreets hebben om in opstand tegen te komen: de erven Camus die hen de mond snoerden, hen weken voor niets lieten repeteren en mogelijk met boetes (zestigduizend euro per voorstelling) opzadelen als ze besluiten het stuk toch te spelen.

Ze ontdekken een kleine maas in de wet: ze mogen twintig procent uit de oorspronkelijke tekst spelen. Maar een beetje kunstenaar is een opstandeling, een revolutionair, die zich niet graag schikt naar regels en wetten. Ze besluiten niet twintig, maar tachtig procent te spelen. In plaats van bedrijf 1 tot en met 3, spelen ze vanavond bedrijf 2 tot en met 5. Opstand! Revolutie!

Deze introductie zorgt voor een spannende meerlagigheid die Camus’ tekst in Arbo’s oorspronkelijke enscenering wat ontbeerde. De uitvergrootte spelregisters resoneren met de zojuist beschreven actuele ontwikkelingen; die keuze voor ironie wordt nu een duidelijk statement, een sneer naar al te vasthoudende erfgenamen die bij het bewaken van het auteursrecht de intenties van de kunstenaar in kwestie uit het oog lijken te zijn verloren. Want hoe tegendraads ook, zowel met De rechtvaardigen als De revolutionairen doen de makers expliciet een poging om Camus’ gedachtegoed eer aan te doen. Alleen kunnen ze dat niet door de tekst klakkeloos integraal op te voeren.

Naast het decor staat een ‘procententeller’ die genadeloos aangeeft hoeveel procent ze gespeeld hebben. Maar als die na het tweede bedrijf op twintig staat, slaat de angst Veenstra alsnog om de oren. Wat volgt is een sterke backstage-dialoog waarin de spelers, net als de terroristen in Camus’ stuk, elkaars drijfveren bevragen.

Wanneer is opstand gerechtvaardigd? De Geest laat zich ontvallen dat ze dit stuk alleen voor het geld speelt, en wordt daarop aangekeken: alsof acteurs niet mogen toegeven dat ze gewoon betaald willen worden voor hun werk. Vreeken verliest de achterliggende motieven al snel uit het oog: hij voelt zich gepasseerd en wil gewoon een vuist maken. Veenstra is bang voor de consequenties, ook niet gek, zeker niet voor een debuterend toneelspeler. Een en ander wordt lekker geïroniseerd (Veenstra gaat op enig moment zijn vader bellen om hem op te komen halen) en ondertussen wordt op de speelvloer de schijn krampachtig hooggehouden, zo lang als dat mogelijk is.

Gaandeweg loopt de discussie uit de hand – de bom ontploft, inderdaad – en zo eindigt De revolutionairen via een andere weg, in dezelfde ronkende puinhopen als De rechtvaardigen. Alleen hebben de makers nu niet alleen de standpunten die Camus in zijn stuk uiteenzette naar het nu vertaald, in het verlengde daarvan zijn ook hun eigen stugge, wrange, naïeve en romantische ideeën overhoop gegooid.

Foto: Sanne Peper