De eerste vindt bevrijding door tegen het ritme in te klappen, de tweede heeft een hartritmestoornis, de derde zoemt melodieën tegen een chaotische geest. De muziek die de samensmelting van die drie elementen oplevert, gebruikt ten slotte de vierde – de rattenvanger – als onweerstaanbaar lokmiddel om iedereen het dichte bos in te krijgen. De ratten, de riten en het ritme is een muzikale, theatrale vertaling van het volksverhaal ‘De rattenvanger van Hamelen’.

Aanvankelijk lijkt het er even op dat we gaan LARP’en. We krijgen allemaal een kostuum, een lintje in een bepaalde kleur en zelfs een boekje met een plattegrondje, waarna we, samen met de collectiefleden Jip van den Dool, Reinout Scholten van Aschat, Mattias Van De Vijver en Jochem van Laarhoven, een grote kring vormen rondom een hoge paal.

Maar per saldo blijkt de voorstelling een veel passievere houding van de toeschouwer te vragen dan wordt gesuggereerd. Na die korte proloog lopen we naar een open plek aan de rand van het bos, waar in een afwisseling van taal en muziek de sage wordt geïntroduceerd. Bovendien voegen ze een personage toe: Lars (Doberman), die tussen de opgesloten ratten en kinderen (voor wie nog het verschil ziet) op zoek gaat naar de rattenvanger.

In de daaropvolgende sequentie lopen we door de paadjes in het bos, gestuwd door de ritmische muziek die onnadrukkelijk is maar toch overal vandaan komt, een soort deinend onderbuikgevoel dus. Daar komen we langs verschillende aanwijzingen dat hier geleefd wordt: hutten, een terrarium en een wasserette waar doeken beschilderd worden.

Naar onze rol in dit geheel blijft het gissen. Zijn we allemaal die rattenvanger? Ons kostuum lijkt dat te suggereren. Controleren we tussen de bomen de meegelokte kinderen? Of zijn we zelf die kinderen, dolen we daarom door het labyrintische bos, gestuwd en verblind door de muziek?

De ratten, de riten en het ritme zit vol met pseudo-betekenisvolle aanwijzingen en tekens die maar niet helder worden. We moeten als publiek van alles: we krijgen een kostuum aangemeten, lopen routes, passeren allerlei voorwerpen en moeten zelf ook iets achterlaten. Maar aan onze acties zitten geen consequenties verbonden. Het dwalen door het bos duurt net niet lang genoeg om het gevoel van beklemming te sorteren: nog voordat ik überhaupt alles gezien had, werd ik alweer door een vriendelijke Oerol-vrijwilliger naar het einde – en uit mijn theatrale belevingswereld – gedirigeerd.

De verschillende sequenties worden samen geen betekenisvol geheel, mijn rol (of die van de spelers) werd nergens geproblematiseerd of op enigerlei wijze bevraagd. Welke thema’s het collectief uit het eeuwenoude volksverhaal heeft gedestilleerd en hoe het publiek zich daartoe kan verhouden, blijft onduidelijk. Het lijkt erop dat in de poging een soort ritueel te scheppen, de concrete inbedding het per definitie heeft moeten afleggen. Maar rituelen krijgen pas betekenis als ze ergens naar verwijzen, als ze staan voor iets van waarde of betekenis.

De voorstelling zit volop mooie muziek, de route door het bos is prachtig, ook het verhaal dat ze vertellen is aangenaam – zeker in de afwisseling van taal en muziek, die het plot allebei op hun eigen manier vooruit stuwen. Maar precies dat is het probleem: de voorstelling wordt geen moment spannend of complex. De voorstelling roept veel vragen op, maar geen inhoudelijke – alleen over de randvoorwaarden en codes van de voorstelling zelf. Vage tekens, onduidelijke keuzes en associatieve muziek maken de voorstelling een aangename, veilige en dus gaandeweg nietszeggende ervaring.

Foto: Nichon Glerum