Theatermaker Barbara Willemsen maakt De Òrìṣà als ode aan haar Nigeriaanse roots. Toeschouwers doen bij aankomst een handwasritueel in rozenwater en worden gevraagd slofjes aan te trekken alvorens de theaterzaal te betreden. We nemen plaats aan kleine tafeltjes die om de speelvloer heen staan. Iedereen krijgt eten. Een warm onthaal.

De drie kleine houten klaptafeltjes lijken als altaren te dienen voor de verschillende ‘orishas’, beschermgeesten uit de Nigeriaanse Yoruba-religie. De voorwerpen die erop staan worden getoond en gebruikt – wierook wordt aangestoken en er wordt mee gedanst als een soort reiniging en/of zegening van de mensen in het publiek. Zo leren de makers ons verschillende interessante elementen van de religie. Een aantal orishas wordt bij naam benoemd. Ze kunnen man noch vrouw zijn en de energieën hebben diepe gelaagdheden.

Eén van de vrouwen neemt de rol van hogepriesteres aan. Ze vraagt een aantal toeschouwers haar een vraag te stellen die ze met ‘ja,’ ‘nee,’ of ‘misschien’ kan beantwoorden. Gehurkt laat ze schelpjes zachtjes op de grond vallen om mensen hun toekomst te ‘lezen’. Elke vraag wordt met ‘nee’ beantwoord. Het is moeilijk te zeggen of dit een grap is of dat de actrice de schelpjes daadwerkelijk interpreteert. Een andere actrice gebruikt orakelkaarten en trekt die voor mensen in het publiek, maar vertelt hen de uitkomst niet. Zo wordt er gespeeld met verwachtingen rondom religie.

De ingezette momenten worden helaas niet veel verder uitgediept. Ook mist een dramaturgische ontwikkeling. Gedurende de voorstelling gaat steeds meer een gedachte parten spelen: ‘Waar gaat dit heen?’ In De Òrìṣà wordt gezongen, er worden verhalen verteld, en de actrices spelen de goden, maar de echte verbinding met onszelf ‘en iets dat groter is dan ons allen’ blijft uit. De verwachting was geschept in spirituele vervoering te geraken, maar De Òrìṣà lijkt toch meer op een theatrale educatieve presentatie.

Foto: Ruud de Soet