Op 5 mei viert Nederland het einde van de Tweede Wereldoorlog en de bevrijding van de Duitse bezetter, Bevrijdingsdag dus. Maar de geschiedenis vergeet stelselmatig een andere dag van bevrijding, namelijk 15 augustus 1945. Toen kwam er een einde aan de oorlog in Azië na de capitulatie van Japan en werden de Molukse, Nederlands-Indische en Nederlandse landgenoten bevrijd van de Japanse bezetter. De Japanse burgerinterneringskampen gingen open. Maar nauwelijks lokte de vrijheid, of er brak  opnieuw oorlog uit in Indonesië (de bersiap) en nog eens, de politionele acties ofwel koloniale oorlog. Voor Indonesiërs was dat hun vrijheidsoorlog.

Theatermaker Bo Tarenskeen, tevens een van de initiatiefnemers van Theater Na de Dam, heeft al vaak benadrukt dat 15 augustus óók als bevrijdingsdag moet worden erkend. Met de voorstelling De Oost bevrijd?, in de regie van Olivier Diepenhorst, krijgt dit ‘onderbelichte verhaal’ een vertellende uitbeelding.

Drie acteurs vertellen vanuit drie perspectieven het verhaal van de Oost, gebaseerd op literaire teksten van Sylvia Pessireron, Dido Michielsen, Reggie Baay en Tarenskeen zelf. Charlie Chan Dagelet belicht de Molukse kant, Denise Aznam de Indische en Marcel Hensema de Indonesische zijde. De witte Europese ofwel de Nederlandse koloniale optiek ontbreekt, dat is opvallend. Volgens een toelichting van Tarenskeen in het programmablad was de koloniale tijd er een van ‘racistische machtsverhoudingen’.

Hoe je er ook over denkt en hoe je het ook wendt of keert, die keuze tornt wel aan de historische volledigheid. Hensema benoemt in zijn monoloog, die gaat over een Javaanse grootmoeder die als njai samenleefde met een Nederlandse man, nadrukkelijk de complexiteit van de Nederlands-Indonesische geschiedenis: pas op je woordkeuze, een kleine vergissing of een andere invalshoek en je jaagt altijd wel iemand op de kast. Misschien moet je daarom schrijven van de Indonesisch-Nederlandse geschiedenis, want Nederlands-Indië, dat kan niet meer. En begrijpelijk. Om dat vierde perspectief te belichten had bijvoorbeeld een auteur als Jan Brokken uitgenodigd kunnen worden die met De tuinen van Buitenzorg (2021) een indrukwekkende roman schreef over zijn moeder die in 1935 naar Java en vervolgens Celebes verhuisde en in 1947 terugkeerde in een verwoest Nederland. Haar indringende relaas had niet misstaan naast de Indonesische, Indische en Molukse context.

Complex, dat is het. Oorlogen lopen door elkaar, perspectieven veranderen voortdurend, visies strijden met elkaar, ervaringen en herinneringen zijn extreem verschillend. In de toelichting staat het juist: 35 miljoen Nederlandse onderdanen leefden aan de andere kant van de wereld tijdens de Tweede Wereldoorlog onder het juk van de Japanse bezetter. Dat kan natuurlijk nooit een eensluidend verhaal worden, en dat hoeft ook niet. De drie acteurs vertellen beurtelings hun monoloog, nagenoeg zonder interactie. Ze staan of lopen over het immense, ronde podium van Koninklijk Theater Carré, muzikaal begeleid door Bart Rijnink (toetsen, zang) en Nick Croes (gitaar).

Een rijke verzameling Thonet-stoelen, uit de collectie van Maatschappij Discordia, ligt eerst slordig opgestapeld op de achterzijde van het podium en vervolgens geven de spelers de stoelen een plek. Hensema zet een stoel eenzaam midden op de speelvloer, daarop zit zijn Indonesische grootmoeder die eerst voor de Nederlandse man (lees: koloniaal) voor nakroost moest zorgen en zodra zich een geschikte Nederlandse huwelijkskandidate aandiende, werd ze weggestuurd. Die tragiek van de njai (vrouwelijke bediende) geeft Hensema met treffende en ingetogen theatraliteit weer. Hij stelt zich zelfs voor dat de grootmoeder aanwezig is op de Dam tijdens de Dodenherdenking van 4 mei 2022, de avond van het spel dus. En wat ze ervan zou vinden.

De interactie die Hensema aangaat met zijn ingebeelde grootmoeder biedt sterke spelsituaties. De monologen van Dagelet en Aznam zijn nadrukkelijk geschreven vertellingen, met nadruk op het militaire aspect. Aznam vertelt over een Indisch-Nederlandse KNIL-militair (Koninklijk Nederlandsch-Indische Leger) en Dagelet over een Molukse militair. Beide soldaten streden zowel tegen de Japanse overheersers als tegen de Indonesische vrijheidsstrijders daarna. Dat levert ingewikkelde krijgsverhalen op over vaders voor wie de oorlog nooit voorbij is. Ze worden gekweld door nachtmerries, voelen zich in de steek gelaten door het militaire gezag, zoals blijkt uit Dagelets monoloog over de Molukse naoorlogse geschiedenis.

Nadat Nederland op 27 december 1949 in het Paleis op de Dam, juist tegenover de plek van de Dodenherdenking, de Indonesische soevereiniteit erkende begon voor duizenden Indische-Nederlanders een tijd van discriminatie en  vervreemding. Dit alles betekent dat het noodzakelijk en goed is deze verhalen en nog veel meer, alle verhalen die aan de orde komen tijdens Theater Na de Dam, te vertellen en opnieuw te vertellen. De geschiedenis van toen in de verre Oost leeft nog steeds door, van de ene op de andere generatie. Graag eindig ik met de symboliek van het beeld- en lichtontwerp van Yuri Schreuders: aan het slot daalt een enorm horizontaal netwerk van dun, glanzend draad uit de nok van Carré neer en glijdt weg tegen de achtergrond. Het oogt als prikkeldraad. Daarna gaat het, opgerold en wel, weer de hoogte in. Verbeeldt dat de bevrijding met vraagteken waarvan in de titel sprake is? In elk geval is het theatraal een prachtig moment.

Foto: Bart Grietens