Hij wordt ingeluid met een onbeschaamd overdadige ode. Zijn opkomst heeft iets sukkeligs. En hoe zit dat met het kruisje op de vloer? Oftewel: is dit wel de man die alles weet?

Er zijn altijd meerdere manieren waarop je naar een voorstelling kunt kijken. Dat geldt ook voor De man die alles weet. Die is gemaakt voor kinderen die nét in theaters komen, vanaf hun vierde jaar. De primaire lach bij heel kleine kinderen is de lach van herkenning, die we horen en zien vlak voor de eerste gemompelde teksten, ‘papa’,’mama’. De lach die bij kleine opgroeiende kinderen daarop volgt, dat is de lach van het ontluikende leedvermaak. De lach dus bij chaos én struikelarijen.

Dié lach heeft de regisseur van De man die alles weet direct verbonden aan een typisch volwassen karaktertrek: hoogmoed en de daarbij behorende gewichtigdoenerij. Dat zijn karaktertrekken die heel kleine kinderen nog niet kennen, maar waarmee zij spoedig te maken krijgen. En, zo moet de regisseur gedacht hebben, je kunt er niet vroeg genoeg bij zijn.

Ziehier de kijkkast die Jetse Batelaan voor de jonkies heeft gebouwd. Het gaat om de kijkgaatjes die erin zitten. Blikrichtingen met opschriften als ‘hoogmoed komt voor de val’, ‘géén mens weet álles’, ‘hoofdrekenen is ook maar een afwijking’ en ‘wie rotzooi koestert zal vragen oogsten’. Ziehier een bescheiden greep uit de manieren waarop je naar de voorstelling De man die alles weet kunt kijken.

De musicus Keimpe de Jong zet een ode in op de hoofdattractie van de middag, de man die alles weet, René van ’t Hof. Die kan de opening van het gordijn al niet vinden. Wat volgt is veel gestuntel met het kruisje waar hij op moet gaan staan. Daarna begint hij van alles te etaleren uit zijn voorraadkasten van ‘alles-weten’. Nog afgezien van het feit dat die veelweterij niet indrukwekkend is, geven Van ’t Hof en zijn assistent Tjebbe Roelofs binnen de kortste keren zo ongelooflijk veel uit handen (hiertoe aangemoedigd door de steeds overmoediger musicus) dat de kinderen in de zaal het heft van de voorstelling binnen de kortste keren vrij radicaal lijken over te nemen. Terwijl hun ouders het ondertussen in de broek doen van het lachen om dingen die de kinderen al lang als voldongen feiten hebben aangenomen. Immers, geef een zaal vol met vier-, vijf- en zesjarigen één vinger anarchie, en ze graaien alle beschikbare handen naar zich toe. Het toestaan van die theatrale ordeloosheid is het godsgeschenk van de drie performers en van hun regisseur. Het is tevens hun grote kracht.

Ze slagen erin de krankjoreme uitdaging die in de titel van de voorstelling is verborgen binnen het tijdsbestek van een klein uur volkomen op de kop te zetten. Zonder de overige twee andere artiesten op wat voor wijze dan ook tekort te doen, René van ’t Hof is in dit spel met pokergezichten, wanhoopsogen, zotte dansjes en een overmoedige jongleeract met een xylofoon en stokjes zó onversneden goed en bovendien zó onmiskenbaar Keaton & Chaplin & Laurel & Hardy in één lijf, dat je niet weet waar je kijken moet, terwijl je ook nog knap druk bent met het ophouden van je plas.

Ik zag om me heen kinderen met huid en haar meebewegen met de gebeurtenissen op de speelvloer op een manier waarbij menig circusartiest van pure jaloezie zijn tien vingers zou opvreten. En ik realiseerde me opnieuw wat ik jaren geleden, toen ik Batelaans eerste voorstelling zag in een studio aan de Amsterdamse Lindengracht, al een beetje begon te vermoeden: die jongen gaat ons met ons allen nog heel erg lang heel erg gelukkig maken!

Foto: Phile Deprez

(Sterren toegekend door redactie.)