Als we het zaaltje binnenkomen, draait de knecht van Hermann Quitt op zijn pick-up een plaat van Bob Dylan. Dat roept een sfeer op van eind jaren zestig. De personages staan klaar tussen de glazen platen, vooraan zit in zijn lijfje en korte gymbroek Hermann Quitt zelve, de centrale man in dit stuk van Peter Handke uit 1973.

Vorig seizoen speelden De Roovers Shakespeares Timon van Athene. Toen straalde geld nog macht uit. Handel drijven, afzetten en liegen was duidelijk en met geld kon je ook geluk afkopen. Nu brengen ze deel II van hun trilogie Dollarcyclus. Met Die Unvernüftigen sterben aus zitten we vierhonderd jaar na Timon. Het is het einde van de golden sixties, het kapitalistisch consumptiemodel vertoont zijn eerste barsten. En nog veertig jaar later zijn er de crises, maar de vrije markt viert hoogtij. Er zijn nauwelijks nog tegenbewegingen. Het moet alleen wat transparanter.

De glazen platen, kriskras op het podium, symboliseren die verandering in de omgangstaal van het kapitalisme, maar als het menens is, worden de glazen vensters en deuren geblindeerd. In wezen blijft winst winst, is graaien graaien en bepaalt de vrije markt de macht. Maar of dat verstandig is, blijft een open vraag.

Een clubje notoire beleggers verzamelt zich ten huize van Hermann Quitt. Hij is de machtigste topondernemer. Er loopt ook een vreemde malloot rond, Franz Kilb, die als de kleine aandeelhouder denkt met zijn actietjes iets te kunnen doen tegen het grootkapitaal, maar hij wordt snel door de anderen opzij gezet.

Hermann Quitt heeft echter wel bewondering voor Kilbs individuele standvastigheid, maar voor zijn eigen clubje telt alleen de ‘wolfswet van de vrije concurrentie’. Op de affiche staan haaien, en dat zijn deze vrije kapitalisten. Bikkelharde afspraken worden gemaakt om de concurrentie uit te schakelen. Terwijl de andere aandeelhouders, zijn vrienden in maatpak, over hun gevoelens en vunzigheden kunnen praten, beseft Quitt dat hij dat niet kan. Hij kan niet aan Weltschmerz lijden, hij kan geen herinneringen uit zijn kindertijd ophalen, hij kan niet van de natuur genieten, hoe graag hij dat (misschien?) zou willen. Hij kan zich niet laten verleiden, hij kan niet liefhebben. Zijn vrouw doolt als een waanzinnige over het toneel. Het clubje smeedt een plan om de markt te veroveren. De glazen wanden worden wit gekalkt, de muziek dreigt. Quitt heeft ook de leden van het clubje kapot geconcurreerd. Franz Kilb beraamt een aanslag op Quitt, maar die is hem voor en pleegt uiteindelijk zelfmoord.

Peter Handke schreef dit stuk na zijn eerdere (taal)-experimentele theaterwerken, zoals Publikumsbeschimpfung en Kaspar. Er zit een duidelijke structuur in het verloop naar de catastrofe, er zit drama in deze tragikomedie. De taal uit zijn vroeger werk is behouden en kent ook in dit stuk een grote poëtische kracht. De maatschappijkritiek richt zich op het kapitalisme zelf. De watervallen van volzinnen, de metaforen, de heldere en klankrijke (scheld)kanonnades zijn een genot om naar te luisteren. Even raak zijn de verdichte verwoordingen van aarzelingen en gevoelsonmacht. Het niets ontziende kapitalisme wordt niet clichématig en in grappen belachelijk gemaakt, maar geparodieerd (in deze bewerking ook aangevuld met actuele reclameslogans). Hier geen ironie, maar puur cynisme, sarcasme dat diep raakt.

Dat hoog literaire gehalte laat het toneelstuk uitgroeien tot een parabel. Handke vond dat de acteurs zich niet moesten inleven in hun personages. ‘Zij spelen alsof ze tragische figuren zouden zijn. Maar ze blijven toch in de schaduw van een parodie.’ Aan die opdracht hebben De Roovers en hun gastspelers zich mooi gehouden. Van De Roovers zijn we gewend dat ze spelen dat ze spelen, en dat doen ze schitterend. Nu doen ze het ietsiepietsie anders: ze spelen de personages, ze blijven die personages, en bouwen tegelijkertijd geraffineerd een kleine afstandelijkheid in. Fascinerend om te zien.

Ook de spellichtheid maakt het twee uur durende stuk blijvend boeiend. Er is de taalhumor in de gesprekken, er zijn de soms lichte overdrijvingen in het spel, en ook verrast menig attribuut. Jürgen Delnaet schittert als Quitt. Hij evolueert van licht gevoelig tot gevoelloos. Hij wordt en is meedogenloos, manisch en dwangmatig. Hij laat de andere ‘domme’ personen rondom hem ten onder gaan en blijft als laatste van de onverstandigen ook zelf niet meer over. Na veertig jaar is het stuk van Handke, zeker in deze opvoering, nog brandend actueel.