Grote sterren gaan dood, net zoals iedereen. Ook Oliver Hardy (de ‘Dikke’). Maar zover is het nog niet. Stan Laurel (de ‘Dunne’) bezoekt hem aan zijn ziekbed. En ze gaan gewoon dóóóóór. Net als in hun films. Het duo Echte Mannen weet met de situatie in een hoog tempo veel grappigs te doen. Die grappen zijn wel aardig, soms sterk en soms flauw. Net als in die films. Wat de mannen zo leuk maakt is de manier waarop ze met elkaar omgaan.

Wie met goede raad, serieuze vermaningen of gezondheidsvoorschriften komt (de spelbrekers), wordt in het beste geval genegeerd. Wie tussen hen beiden komt, wordt verketterd. Verpleegsters, echtgenotes en managers komen daarvoor het eerst in aanmerking.

Ziekte, aftakeling, dood en wat er daarna nog over is, het zijn de grote slotthema’s. Was het altijd wel zo leuk om zo leuk te zijn? Wel zolang er nog wat leuks te verzinnen was. Ook omdat ze ze tot niets anders in staat waren. Tragikomisch.

Bruun Kuijt en Rik Hoogendoorn treden al heel lang met elkaar op. Zij spelen niet gehinderd door enige ijdelheid en het lijkt of ze geen publiek nodig hebben, zoveel plezier hebben ze met elkaar. Aan hun grappen kleeft altijd een mimiek en iets theatraals waardoor er veel te genieten valt. De bevrijdende schaterlach blijft achterwege.

Het gaat niet meer om de grappen, het gaat niet meer om de films, het gaat niet meer om wat dan ook. Het enige wat er nog over is, is lekker met z’n tweeën gezellig grappen maken. Zelfs aan het doodsbed en het liefst nog voorbij de hemelpoort.

De enkele liedjes uit de oude doos zijn het mooist. Hier niet meer de vraag of iets om te lachen is of niet: samen een liedje, een danspasje, een kwinkslag. En als ze er niet mee gestopt zijn, dan gaan ze nu nog steeds door.