Het bed is haveloos, boeken en partituren liggen her en der verspreid, een ouderwetse stoel en een opgezette fazant vormen het decor van De koperen tuin, de muziektheaterproductie van Christiaan Kuyvenhoven. In het midden glanst een zwarte vleugelpiano, een Bechstein.

Het perspectief van dit studentenhol is verrassend: door de sterk toelopende wanden en plafond ontstaat een soort kijkdoos. Acteur en pianist Kuyvenhoven komt op met nauwelijks ingehouden woede, hij rent naar de kruik jenever en neemt enkele slokken, komt tot bedaren, zijgt snikkend neer in een stoel: zijn grote, geïdealiseerde geliefde Trix is een onbereikbaar meisje dat bovendien ook met andere mannen heult.

Deze roman van Vestdijk uit 1950 behoort tot de hoogtepunten van de Nederlandse literatuur; is terecht al eens verfilmd als NCRV-televisie in 1975. Het verhaal is dramatisch en draait aldoor om de vergeefse verliefdheid van Nol Rieske voor de onbereikbare Trix, dochter van de dirigent Cuperus. Nol, student in de medicijnen, is vol van onvrede, zeker zoals Kuyvenhoven hem speelt. Hij wordt aldoor afgedaan als ‘zoontje van de rechter’, terwijl zijn broer nooit die benaming krijgt. Hij krijgt pianolessen van de zwaar alcoholische dirigent, die hij bovendien bewondert. Als er een oudere rivaal ten tonele verschijnt is het drama compleet.

Als toneelvoorstelling is De koperen tuin, geregisseerd door Laurens Krispijn de Boer, behoorlijk gedateerd, maar ook integer. Als toeschouwer begrijp je dat Kuyvenhoven dit verhaal wil vertellen, behoorlijk aangezet met pathos. Het lijkt een soort persoonlijk verhaal van hem, zo gooit hij zich met een overdaad aan gevoelens in het spel. Hij leeft zich in, zet zijn stem aan en is niet wars van hevig vertoon.

Het is, voor de toneelliefhebber, wel de vraag of Kuyvenhoven en De Boer geen enkele kennis hebben van andere vormen van theater;  lichter, speelser, gevarieerder. Dit is toch een soort theater dat eigenlijk allang niet meer courant is. Maatschappij Discordia, Dood Paard, ’t Barre Land, Wunderbaum, allemaal gezelschappen die, óók met literair theater, toch aldoor zoeken naar nieuwe wegen. Het lijkt aan hen voorbijgegaan.

Kuyvenhoven wisselt zijn monoloog af met klassieke pianomuziek, als om de gevoelens van Nol te accentueren. Pièce de résistance vormt een uitvoering van de opera Carmen (1875) van Bizet. Dirigent Cuperus is dronken en een van beide zangers, tenor Don José, ook al dronken gaat zijn rivaal met een mes te lijf. Fictie wordt hier werkelijkheid. Kuyvenhoven vertelt het incident uitvoerig en dat is terecht: de verwikkelingen in de opera spiegelen zijn liefdesverhaal. De jongeman Nol verlaat beschaamd het theater, zwerft door de stad en zoekt opnieuw contact met Trix. Maar in alles is hij te laat.

Kuyvenhoven wisselt de navertelling van de roman af met gespeelde fragmenten, niet alleen uit Carmen, ook van Beethoven, Chopin, Horowitz. Dat doet hij geweldig, achter het klavier voelt hij zich vertrouwd – vertrouwder dan als acteur met een tekst. Hij geeft mooie uitleg over de liefdesaria’s uit Carmen, en speelt fraai de beroemdste aria ‘L’amour est un oiseau rebelle’, zonder dit prijs te geven.

Toch blijft de vraag waarom dit nu te spelen, in deze wat grauwige entourage alsof het nog steeds 1950 is, of eigenlijk langer geleden, jaren dertig. Vanzelfsprekend, de tekst van Vestdijk staat als een huis en het valt bijvoorbeeld opeens op hoe trefzeker de roman is geschreven, uiterst precies in woordkeus, spaarzaam gebruik van bijvoeglijke naamwoorden en knappe typering. De overdaad aan sentiment waarmee Kuyvenhoven speelt, wringt hiermee.

De voorstelling speelt in de reeks Muziektheaterdagen A’dam in Ostade A’dam, het theater in de Amsterdamse Pijp. Het past in die serie, maar een meer hedendaagse wending in speelstijl had de voorstelling beslist goed gedaan. We kunnen ook zeggen: zo zag het theater in de jaren dertig er dus uit. Dat is een andere manier van kijken. Voor mij is het te weinig.

Foto: Ronald Knapp