Etnisch profileren in een voorstelling voor acht jaar en ouder? Op de vlucht moeten omdat je leven als rood kind niet meer veilig is in een gele wereld? Samen met een blauw kind dat opgejaagd wordt in een witte wereld? Verdacht zijn omdat je terroristische broers een aanslag hebben gepleegd, zelfs al heb je geen broers? Maar de wet dan, die stelt dat iedereen gelijk is? Ach, er hoeft maar iets te gebeuren en ze willen je uitmoorden, als beesten: ‘Dat doen ze om de paar jaar om te laten zien wie de baas is.’

Nee, het gaat er op meerdere momenten niet bepaald zachtzinnig aan toe in De knettergekke wereld achter het raam van De Toneelmakerij en Trouble Man. Trouwens, in geen enkele wereld. Of je nu kiest voor de gele, witte, rode, groene of zwarte wereld; of je nu kiest voor de god van verzoening of de god van oorlog, een buitenstaander, een vreemde eend in de bijt zal je zijn.

Dat besef is er nog niet aan het begin van de voorstelling, als Sadettin Kirmiziyüz en Jessie Wilms als gezichtsloze en meer grijze dan witte zaadcellen belanden in wat het midden houdt tussen een ruimteschip met te laag dak en een wasmachine. Hij is al eerder aan de andere kant van het raam geweest, zij nog niet. Beiden moeten op last van een steen kiezen in welke kleur wereld ze willen wonen en welke god ze willen aanbidden. Er is echter een catch: de huidskleur die ze kiezen moet anders zijn dan die van de wereld achter het raam.

Een onmogelijke keuze voor wie nog volkomen naïef in het leven staat, maar een keuze die wel dat leven achter het raam bepaalt, zo blijkt. Soms meteen – als de gele vader het rode kind eigenlijk meteen wil doden – maar hoe dan ook later, zelfs al heb je jaren paradijselijk samen gespeeld met anders gekleurde vriendjes, en gaat kleur op een nieuwe school pas een rol spelen.

Hier raakt de voorstelling het autobiografische van Kirmiziyüz, die opgroeide in Zutphen en discriminatie meemaakte toen hij van een zwarte naar een witte school ging, maar de voorstelling is veel gelaagder. Natuurlijk, kleur speelt een centrale rol in deze voorstelling, maar de focus ligt vooral op anders zijn, (daardoor) je anders voelen, gepest en verstoten worden om iets dat een wezenlijk deel van jezelf uitmaakt. In de kern overstijgt de voorstelling zo op vele niveaus kleur, en is de voorstelling actueel en tijdloos. De zin die de hele voorstelling vat, is cruciaal: ‘Je zegt heel vaak iedereen en ik weet het niet.’

De poëtische tekst van Ad de Bont toont daarbij dat het vreemdelingen maar raar vinden niet voorbehouden is aan geel, rood, wit of blauw, maar ook dat twee kleuren samen ook een geheel nieuwe kleur kunnen creëren. Fraai is samenspel van beide spelers, die gedurende de voorstelling niet alleen in woord maar vooral in houding schakelen tussen onschuldig en verbeten, onzeker en vol zelfvertrouwen, haat en liefde.

Het einde, dat identiek is aan het begin, is ambigu maar biedt ook hoop. De een (Kirmiziyüz) herinnert zich nog iets van het voorbije leven en heeft er genoeg van, wenst op te gaan in de kosmos, de ander (Wilms) wil het nog een keer hoopvol proberen, samen met de nieuweling die zich niets herinnert, daar aan die andere kant van het raam. Je weet het immers niet…

Foto: Sanne Peper