In de tweede voorstelling van Amsterdam Poet’s Theater, dat binnen twee weken een nieuw stuk schrijft en repeteert, laat andermaal de kracht van het concept zien. Het levert een ongewone verbintenis tussen speler en publiek op. (meer…)
Waar in de eerste drie voorstellingen van het schrijversduo Artun Alaska Arasli en Joachim Robbrecht een transparante spelinsteek werd gehanteerd, kiezen de makers in De keizerin voor een meer klassieke monoloog.
Voor het eerst staan er in een voorstelling van het Amsterdam Poet’s Theater twee acteurs op de scène. Hoewel, staan is het verkeerde woord – Gillis Biesheuvel ligt in De keizerin slapend op een bank, terwijl Amanda Payne tegen hem aan praat over haar frustraties, haar angsten en haar geweldsfantasieën. Haar man ligt al tien dagen op die bank, zonder een oog open te doen – terwijl zij juist al die tijd de slaap niet heeft kunnen vatten.
Wat meteen opvalt aan De keizerin is hoe verschillend speelstijl en tekst zijn van de drie stukken die samen het eerste seizoen van Amsterdam Poet’s Theater vormden. Waar in De doormidden gezaagde, Louis neem plaats en Julia (werktitel) steeds de acteur-als-acteur centraal stond, met een bijbehorende transparante spelinsteek, is het titelpersonage van De keizerin een volledig fictieve creatie, die het woord niet tot de schrijvers van het stuk richt, maar tot haar slapende man. De tekst is literairder – de vrouw spreekt in prachtige volzinnen in plaats van de vaak hakkelende ‘dialoog zonder weerwoord’ die de eerdere protagonisten voerden.
Payne’s speelstijl sluit daarbij aan. Ze hanteert een insteek die aan monologen in de recente Britse traditie doet denken, zoals die van Sarah Kane, Martin Crimp en Dennis Kelly – duister, beheerst, hoofdelijk, emotionally repressed. Ze is altijd in controle, zelfs als ze in woede uitbarst tegenover haar man, die vanwege zijn comateuze staat buiten haar bereik blijft.
Het is boeiend om te zien hoe zeer de keuze voor de acteur het eindresultaat van Amsterdam Poet’s Theatre beïnvloedt. Julia Ghysels, Louis van der Waal en Manja Topper komen uit dezelfde theatercirkel, eentje waarvan Robbrecht zelf integraal deel uitmaakt: die rond Dood Paard en Sarah Moeremans, die qua speelstijl een vergelijkbare filosofie aanhangen. Die draait om in het moment staan, een directe verbintenis aangaan met het publiek en psychologisch hyperrealisme. Interne en onderlinge conflicten worden sterker aangezet, wat vaak een spannende balans tussen tragiek en komedie oplevert. Payne blinkt uit in het tegenovergestelde: alles speelt zich bij haar op de vierkante millimeter af, met een extreem precieze dictie waarmee de woorden als literaire minipakketjes aan de toeschouwer worden bezorgd.
Het past bij een tekst die, in tegenstelling tot de eerdere stukken, in de fictie geen toehoorder heeft. De vrouw zit met haar eigen gedachten opgesloten en draait daardoor in cirkeltjes. Toen ze de man ontmoette, voelden ze zich verbonden in hun minachting van de rest van de wereld, maar in de jaren daarna groeiden ze steeds meer uiteen. De vrouw kwam zo alleen te staan met haar neiging tot wreedheid, die zich steeds dieper in haar nestelde en tot sociopathie uitgroeide. Ten minste, dat zegt ze – gedurende de voorstelling wordt het in het midden gelaten of de gruweldaden die de vrouw omschrijft ook daadwerkelijk plaatsvonden, of slechts fantasieën zijn om de controle over haar leven terug te vinden.
Het is op zich interessant om te zien hoe de vrouw steeds verder radicaliseert in haar vereenzaming, en je de vraag te stellen of ze zo is geworden vanwege het emotionele isolement dat haar door de slaper is opgelegd, of dat ze altijd al ‘een slecht mens’ is geweest. Net als in eerdere voorstellingen van Amsterdam Poet’s Theater staat zo de thematiek van identiteit als performance, en de beïnvloeding daarvan door de blik van de ander (of in dit geval de afwezigheid ervan), centraal.
De hermetische speelstijl zorgt echter ook voor emotionele afstand tussen deze kijker en de acteur. Dat kan zeker ook met mijn totale gebrek aan affectie voor deze vorm van acteren te maken hebben, die voor mij altijd aanvoelt alsof er geen daadwerkelijk contact wordt gemaakt met de toeschouwer, en dus net zo goed op video had kunnen worden opgenomen.
Dat Amsterdam Poet’s Theater zo radicaal blijft experimenteren valt echter toe te juichen. Juist door eens een totaal verschillende speel- en schrijfstijl te presenteren word je als toeschouwer uitgedaagd om na te blijven denken over de wisselwerking tussen schrijver en acteur.
Foto: Artun Alaska Arasli