Woedend is Dr. Klein. Heb je zojuist het eigen genie aan de hele zaal getoond door de grote Poponel in een kleine Poponel te veranderen, houdt die zich niet aan de voorwaarde voortaan alles wat iedereen doet meteen ook te doen. ‘Wat een stomme opera! Dat hele machinegedoe voor niets. Ik ga naar huis!’ Eerder had hij het al aan de stok met zijn assistente en zelfs letterlijk met de dirigent: ‘O wat een ramp als je zo slim bent en dan zo’n dirigent…’

Voor eerdere jeugdproducties als Reimsreisje (2015) en Hondenhartje (2017) bewerkte De Nationale Opera muziek van ‘volwassen’ opera’s die gelijktijdig in het huis te zien waren. Voorstellingen waarin ook veel grappen over het genre zelf werden verwerkt, en dat is bij De jongen die te snel groeide niet anders, maar ditmaal zijn ze door Gian Carlo Menotti zelf in libretto en muziek gestopt. Die muziek heeft daarbij enige raakvlakken met die van Puccini, maar verder heeft De jongen die te snel groeide niets gemeen met Madama Butterfly die ditmaal gelijktijdig in Amsterdam is te zien.

Des te meer raakvlakken heeft deze familieopera met het thema van veel jeugdtheater: het is niet erg om anders te zijn, daarin schuilt juist je kracht. Dit thema wordt in De jongen die te snel groeide voor de kinderen in zaal meteen herkenbaar geplaatst in de klas van Juf Hoop, vol bravoure vertolkt door Maartje Rammeloo – die als een kruising van Maria uit The Sound of Music en Juf Ank uit De luizenmoeder het pestgedrag van haar leerlingen de kop in wil drukken, maar onbedoeld dat ook uitlokt als twee nieuwe kinderen in haar klas komen. Want het helpt natuurlijk niet als je de door zijn buitenissige lengte toch al opvallende Poponel Skosvodomonit (Erik Slik) zijn naam laat spellen. Dan hou je zelfs met ogen in je rug een klas (sterk gespeeld en gezongen door het Nieuw Amsterdams Kinderkoor) niet in bedwang.

Regisseur Maria Lamont spiegelt het pestgedrag van de kinderen door van Dr. Klein (lekker over de top gespeeld door Marcel Reijans) geen doorgedraaide uitvinder te maken, maar een man die ook iedereen die niet precies is zoals hij uitscheldt of belachelijk maakt. En graag naar de opera gaat ‘omdat je daar lekker kan pitten’. Maar waar Poponel juist door zichzelf op te willen offeren voor de andere nieuweling in de klas uiteindelijk de held van het verhaal wordt, blaast Dr. Klein briesend de aftocht.

De aanleiding daarvoor, de gijzeling door dierenactivist Hans Hond (Alexander de Jong), is net als de terrorist in het oorspronkelijke libretto alleen bedoeld om toe te werken naar het positieve slotlied, maar door Lamont effectief gekoppeld aan de proefdieren van Dr. Klein. Afgezien van de mobiele telefoon van Juf Hoop zit de actualisatie verder met name in het Nationaal Jeugdorkest dat in plaats van elektronische klanken die Menotti bedacht voor de verkleiningsmachine onder leiding van Leonard Evers zélf zo ongebruikelijk mogelijke klanken voortbrengt.

Dat het geen moment oubollig wordt, is niet alleen te danken aan de personenregie en energieke performances van de zangers, maar ook aan het inventieve decor van Morgana Machado Marques. Schoolbanken en -lockers veranderen moeiteloos in een futuristisch laboratorium compleet met hokken voor proefdieren. De krimpmachine die in volle glorie zichtbaar wordt als de brandmuur opgetrokken wordt, is in al zijn eenvoud ontzettend spectaculair en lijkt te worden aangedreven door twee groepen fietsers links en rechts op het notoir brede podium van de Nationale Opera & Ballet. Rook- en lichteffecten én een echt hondje maken daarbij de theaterillusie af.

Zonder iets af te willen doen aan de prestaties van alle betrokkenen, is deze De jongen die te snel groeide over een immer actueel onderwerp echter ook wereldvreemd en rolbevestigend. In een voorstelling die het niet bespotten en uitsluiten van wie anders is als thema heeft, gebracht door De Nationale Opera, in een multiculturele stad, blijkt het publiek bij een reguliere voorstelling al diverser dan iedereen in de klas van Juf Hoop en al haar medesolisten.

Foto: Tonnie van Gessel