In De jas (10+) van gezelschap De Witte Pomp en het Noorse gezelschap Nordland Visual Theatre staat het verhaal centraal van het Joodse meisje Manasse, die in 1941 gedwongen wordt om in de zogenaamde getto van Warschau te gaan wonen. Op een dag loopt ze samen met haar opa over straat, die plots door de Duitsers wordt neergeschoten. Het enige wat ze nog van hem over heeft, is zijn jas waarin ze een pop van een Franse prins vindt, die ze gebruikt om aan de angst en de verveling van de oorlog te ontsnappen.

Meike van den Akker maakte voor deze beeldende voorstelling de poppen, speelt alle personages én neemt de regie op zich. De voorstelling is opgebouwd uit korte scènes met een lineair narratief (tekst: Simon van der Geest), ondersteund door live-muziek van Radek Fedyk. Manasse maakt (net als Van den Akker) haar eigen poppen, treedt op voor kinderen uit het weeshuis, en wordt uiteindelijk zelfs gevraagd om op te treden voor Duitse soldaten.

In deze verhaallijn kiest Van den Akker ervoor om het hoofdpersonage zowel als pop vorm te geven als haar zelf te belichamen. Die keuze is in de opzet spannend. Maar omdat de twee vormen van het personage elkaar vaak afwisselen en elkaar nooit erkennen of ontmoeten, resulteert dit in een verwarrende vertelcode die eerder afleidt van de vertelling dan er verdieping in aanbrengt.

Alles wordt uit de kast gehaald om het verhaal van Manasse te vertellen. De veelheid aan muziek, poppenspel, vertelstructuren, kostuumwissels en attributen zit regelmatig de verstilling van de scènes in de weg. Een potentieel emotioneel afscheid van een vriendje wordt gemakkelijk weggespeeld en een ontmoeting met een SS-officier is bijna meer een mededeling dan een spannend moment. Ook als Manasse optreedt voor de weeskinderen in het tehuis lijkt het eerder een vlugge afslag in het plot dan een op zichzelf staand sprookje met een meerwaarde voor het verhaal.

Het geheel voelt wat gejaagd en Van den Akker lijkt soms eerder achter de hoeveelheid poppen en attributen aan te rennen, in plaats van dat ze die naar haar hand zet om haar verhaal zeggingskracht bij te zetten. Dat is jammer, want de insteek om niet te zachtaardig om te gaan met de zware materie is dapper. De makers kiezen er niet per sé voor om de verbeelding in te zetten om aan de gruwelijkheden van de oorlog te ontkomen, maar om ze juist uit te beelden.

Het heftigste moment in de voorstelling is de scène waarin Manasse wordt gedwongen om in een kazerne voor Duitse soldaten (verbeeld als varkens) een poppenspel te spelen. Met een masker van Adolf Hitler op slaat ze al dansend in op een karikaturaal masker van een Joodse man. Hier zien we hoe gezaghebbers moedwillig artiesten en hun creativiteit kunnen inzetten en misbruiken voor hun eigen politieke agenda. Die scène is wreed en komt hard binnen.

Door de veelheid aan vormen ontbreekt het de voorstelling aan een duidelijke richting. Wat willen de makers dat je als toeschouwers specifiek ervaart of over na gaat denken? Over de ellende van onderdrukking, de veerkracht van kunstenaars of de vereenzaming die een oorlogssituatie met zich mee kan brengen? Op geen van deze thema’s wordt een heldere focus gelegd, waardoor je als publiek na deze muzikale beeldenstorm een beetje beduusd in je stoel achterblijft.

Foto: Michael Potts