Samen met haar geweldige cast levert Eline Arbo met de boekbewerking De jaren haar beste voorstelling in jaren af, en toont ze andermaal de beste ensembleregisseur van Nederland te zijn.

De jaren, Eline Arbo’s bewerking van het autobiografische magnum opus van Nobelprijswinnaar Annie Ernaux, begint als een hoorspel. In het duister horen we de vijf acteurs (Mariana Aparicio, Nettie Blanken, Tamar van den Dop, Hannah Hoekstra en June Yanez) filosoferen over het verdwijnen van herinneringen en het vervagen van de geleefde geschiedenis. De bespiegelingen komen duidelijk van verschillende stemmen, maar functioneren als een koor: ze vullen elkaar aan, bouwen op elkaar voort, brengen nuances aan, tasten gezamenlijk naar taal om de waarheid in te vangen.

Door zo met niet-belichaamde stemmen te beginnen, begint Arbo haar voorstelling met een tell, don’t show-aanpak die ze de eerste twintig minuten maar lastig weet af te schudden. Na de introductie bevinden we ons in het Frankrijk van eind jaren veertig, waar de zesjarige Ernaux wordt omringd door volwassenen die het trauma van de oorlog nog flink aan het verwerken zijn. In de regie van Arbo worden er twee vertelvormen naast elkaar gebruikt: gespeelde scènes die zich in het midden van het speelvlak afspelen, en commentaar van de andere acteurs vanaf de zijlijn. Iedere scène wordt, net als in Ernaux’ roman, voorafgegaan door de beschrijving van een foto uit het desbetreffende tijdperk, die in de voorstelling als tableau vivant wordt uitgebeeld.

In de eerste scènes levert dat vooral afstandelijk en inert drama op. Omdat Annie nog te jong is om zelf echt op het bestaan te reflecteren en de volwassenen om haar heen als karikaturen worden neergezet, krijg je geen inzicht in de personages. De intellectuele bespiegelingen van de zijlijn blijven te afstandelijk om dramatisch interessant te zijn. Daardoor staat er te weinig op het spel, en krijg je als toeschouwer geen mogelijkheid tot verbinding.

In de tweede levensfase valt alles echter plotseling op zijn plaats. Hoekstra speelt Ernaux in haar tienerjaren, als ze haar eerste seksuele ervaringen heeft. Het is een fenomenale acteerprestatie: moeiteloos neemt ze de kijker mee in het verlangen van de eerste verliefdheid en de hartverscheurende pijn en vernedering van haar ontmaagding (die we tegenwoordig als verkrachting zouden typeren). Zo wordt de feministische insteek van de voorstelling glashelder: we volgen het levensverhaal van een vrouw die vóór de tweede feministische golf volwassen werd, en in haar leven zelf met veel vallen en opstaan een emancipatieproces doormaakte dat parallel liep aan de veranderende mores om haar heen.

En dan wordt ook duidelijk hoe slim Arbo met de mogelijkheden van haar kunstvorm is omgegaan. De vijf acteurs spelen Ernaux op verschillende leeftijden, maar al die versies van haar samen vertellen steeds het hele verhaal. Zo vermenigvuldigt Arbo het enkelvoudige perspectief van de roman terwijl het toch steeds de blik van Ernaux zelf blijft. Daarnaast voegt ze iets toe aan de ideeën van de schrijfster over de aard van herinneringen. Waar alles in de roman vanuit de blik van de 65-jarige Ernaux wordt bekeken, laat Arbo zien dat je altijd óók vanuit het perspectief van je jongere zelf naar je verleden kijkt: die heeft het namelijk meegemaakt en zo je blik op de werkelijkheid gekleurd. Daarnaast is de manier waarop de verschillende versies van Ernaux in grote verbondenheid samen haar levensverhaal vertellen zélf ook een feministische daad, die de nadruk legt op intergenerationele, vrouwelijke solidariteit.

Daarmee biedt Arbo tegenwicht aan een groot gemis in het Nederlandse repertoiretheater: het gebrek aan goede vrouwenrollen. Wat is het een verademing om vijf fantastische vrouwelijke acteurs elk individueel de ruimte te zien krijgen om een levensfase neer te zetten binnen een onwaarschijnlijk rijk levensportret, maar ze óók gezamenlijk, als perfect op elkaar ingespeeld ensemble te zien opereren. Na Hoekstra geven ook Aparicio (als jonge vrouw die tegen wil en dank met de geestdodende banaliteit van het moederschap wordt geconfronteerd), Van den Dop (die uiteindelijk van haar echtgenoot scheidt en zich ook langzaam van haar kinderen losweekt) en Blanken (die een relatie begint met een jongere minnaar en uiteindelijk helemaal zelf vorm weet te geven aan haar verlangens) verpletterende interpretaties weg. De uitzondering is de net afgestudeerde Yanez, die als pre-puberaal kind weinig te doen krijgt – maar zich dan in enkele bijrollen (o.a. als aerobics-instructeur en de jongste zoon van Ernaux, die zijn moeder op ontroerend oprechte wijze interviewt voor een schoolproject) én als de meest begenadigde zangeres alsnog onmisbaar maakt.

Door het personage zo letterlijk ouder te laten worden, maar nog steeds in contact te laten staan met al haar andere versies, vindt Arbo een schitterende theatrale vertaling van de idee van het verstrijken van de tijd en terugkijken op het verleden. In kleine regievondsten verbindt ze de verschillende leeftijden aan elkaar. Middenin een monoloog neemt Van den Dop het stokje van Aparicio over en verdwijnt de jongere acteur uit de scène. En later laat ze Hoekstra de tedere jonge minnaar van Blanken spelen, een hartverscheurend mooie keuze omdat het de pijnlijke eerste seksuele ervaringen van Ernaux in herinnering brengt, en de lange weg die ze heeft afgelegd om autonoom haar verlangens te kunnen volgen.

Waar Arbo minder raad mee weet, zijn de vele politieke duidingen waarmee Ernaux haar tekst lardeert. In de theaterversie blijven die de hele voorstelling lang obligaat voelen, omdat de Algerijnse onafhankelijkheidsstrijd, de oorlog in Vietnam, de Joegoslavische burgeroorlog en de Rwandese genocide op geen enkele manier in verbinding staan met het leven van de hoofdpersoon, en zo bij gratuit salonsocialisme blijven.

De regisseur toont daar wel enig bewustzijn van in een schitterende scène waarin Van de Dop naar haar mede-acteurs schreeuwt dat ze te moe is om over de wereld na te denken omdat ze wordt verscheurd door liefdesverdriet. Desalniettemin blijft het oppervlakkige politieke geneuzel de hele voorstelling voortduren – terwijl het samenvallen van het politieke en het persoonlijke in de emancipatie van Ernaux zelf al interessant genoeg is.

Daarnaast is het ook spijtig dat Arbo haar voorstelling op dezelfde manier afsluit als de roman. In een laatste bespiegeling beschrijft Ernaux haar motivatie om het boek te schrijven, waarin ze precies haar makersintentie uitspreekt. Het is een onnodig didactische afsluiting, alsof we als toeschouwers niet slim genoeg zijn om de thema’s en codes van de voorstelling zelf te interpreteren. Zo duikt in deze weldadig meerlagige voorstelling toch nog even de didacticus in Arbo op die haar ook al in Witch hunt en aan het slot van Drie zusters parten speelde.

Het zijn slechts kleine punten van kritiek, die in de herinnering aan de hele voorstelling snel vervagen. Wat wel blijft hangen is de adembenemende samenkomst van vorm en inhoud, en het schitterende ensemble dat Arbo heeft gesmeed. Sinds haar eigen Weg met Eddy Bellegueule heb ik geen voorstelling gezien waar een groep acteurs zo genereus en solidair samen aan een verhaal bouwt. Arbo toont zich andermaal de beste ensembleregisseur van Nederland, en haar De jaren is een van de beste voorstellingen van het jaar.

Foto: Fred Debrock